In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 9 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Weer en klimaat
H1 Weer en klimaat in Nederland
Slide 1 - Tekstslide
Wat moet je kennen?
✅ Uit welke elementen bestaat het weer?
✅ Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
✅ Welke factoren bepalen de temperatuur?
✅ Kenmerken klimaat Nederland
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
weer = toestand van de dampkring
- op een bepaald moment,
- op een bepaalde plaats
klimaat = gemiddelde weer berekend over een langere periode van 30 jaar.
Slide 4 - Tekstslide
Weerselementen
het weer bestaat uit de volgende weerselementen:
temperatuur
neerslag
wind
bewolkingsgraad
temperatuur: de warmte of kou op een bepaald moment
neerslag: water dat in vaste of vloeibare vorm op de aarde neerslaat
vaste vorm: hagel of sneeuw
vloeibare vorm: regen
wind: verplaatsing van lucht (langs het aardoppervlak) in de dampkring
lucht verplaatst zich van gebieden met een hoge luchtdruk (= maximum) naar gebieden met een lage luchtdruk (= minimum)
bewolkingsgraad: percentage van de hemel dat met wolken is bedekt
Slide 5 - Tekstslide
klimaat Nederland
Gematigd zeeklimaat - koele zomers
- zachte winters
- hele jaar neerslag
- (zuid)westenwind
overheerst
Slide 6 - Tekstslide
1. Breedteligging op aarde
breedteligging = afstand tot de evenaar
hoge breedte = ver van de evenaar -> koud(er)
lage breedte = dichtbij de evenaar -> warm(er)
zoninvalshoek is belangrijk -> schuine invalshoek of loodrecht
afstand zon -> aarde
stand van de aarde bepaalt de seizoenen die we hebben!
Welke 5 factoren zijn van invloed op de temperatuur?
Slide 7 - Tekstslide
0
Slide 8 - Video
De 4 seizoenen zijn afhankelijk van de stand van de aarde ten opzichte van de zon:
-> zon schijnt vooral op noordelijk halfrond: lente of zomer in NL
-> zon schijnt vooral op zuidelijk halfrond: herfst of winter in NL
Slide 9 - Tekstslide
2. Hoogteligging
hoe hoger hoe kouder
per 1000m stijging, wordt temperatuur 6°C kouder
de hoogteligging bepaalt de plantengroei in de bergen:
zie
Hoe hoger op een berg, hoe kouder en dus hoe minder begroeiing.
De boomgrens (: punt waarop het te koud wordt voor bomen) ligt in de Alpen ongeveer op 1800 meter.
Slide 10 - Tekstslide
3. Wind
wind = verplaatsing van lucht langs het aardoppervlak
stroomt van hoge naar lage luchtdruk
Schaal van Beaufort: 1 t/m 12
snelheid gemeten in m/sec
wind vervoert wame lucht van de evenaar naar de polen
gebergte werkt als klimaatscheiding
Slide 11 - Tekstslide
0
Slide 12 - Video
4. Water of land
land warmt snel op en koelt snel af
water doet hier langer over
aanlandige wind = zeewind -> brengt koele lucht aan land in zomer, warmere lucht in winter
aflandige wind = landwind -> brengt koude lucht uit oost- en noordeuropa mee in winter, warme lucht in zomer.
Slide 13 - Tekstslide
5. Verdeling zonne-energie
tropen krijgen veel warmte
polen ontvangen weinig warmte
warmte wordt door wind en water (zeestromen; zie ook filmpje hierna) getransporteerd
vanaf de evenaar naar de polen.
Slide 14 - Tekstslide
0
Slide 15 - Video
Meet luchtdruk
en daarmee ook het weer!
1.3 De invloed van luchtdruk op het weer
Slide 16 - Tekstslide
Wat moet je kennen?
✅ Wat is luchtdruk
✅ Hoe meet je de luchtdruk
✅ Kenmerken van het weer bij hoge en lage luchtdruk
✅ Wat gebeurt er als de luchtdruk verandert?
✅ Windrichtingen op aarde
Slide 17 - Tekstslide
Wat is luchtdruk?
luchtdruk = het gewicht van de lucht dat op de aarde drukt
luchtdruk meet je met een barometer
eenheid voor luchtdruk: hectopascal (hPa), millibar (Mb)
Op de weerkaart te zien => isobaren = alle punten met dezelfde luchtdruk verbonden door een lijn.
Je hebt hoge drukgebieden en lage drukgbieden
Weerkaart met isobaren: Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe harder het waait.
Slide 18 - Tekstslide
Luchtdruk
Eigenlijk is luchtdruk niets anders dan het gewicht van lucht (en dit zijn allemaal gasdeeltjes). Door de zwaartekracht worden alle gasdeeltjes, zoals zuurstof, koolstofdioxide en waterdamp, naar de aarde getrokken. De lucht heeft daardoor een bepaald gewicht!
Let op: Hoe hoger je komt in de
atmosfeer, hoe minder gasdeeltjes
je nog boven je hebt, dus hoe
lager de druk van de lucht!
Vlak boven het aardoppervlak bevinden zich de meeste gasdeeltjes. Hoe hoger je komt in de atmosfeer, hoe minder gasdeeltjes.
Hoger in de atmosfeer zijn minder gasdeeltjes. Er is dus ook minder zuurstof. Daarom raak je sneller "buiten adem" wanneer je in de bergen loopt: je krijgt namelijk minder zuurstof binnen!
Slide 19 - Tekstslide
0
Slide 20 - Video
Zijaanzicht luchtdruk
Slide 21 - Tekstslide
Hoge druk
Hoge druk = dalende lucht
Symbool op de kaart = H
Getal > 1000 is H
Welk weertype hoort bij H?
- geen bewolking
- warm in de zomer
- koud in de winter
Slide 22 - Tekstslide
Lage druk
Lage druk = stijgende lucht
Symbool op de kaart = L
Getal < 1000 = L
Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag
- koel in de zomer
- zacht in de winter
Slide 23 - Tekstslide
0
Slide 24 - Video
Het weer als de luchtdruk verandert...
Lucht stroomt ALTIJD van H naar L
=> wind
Hoe groter het verschil in luchtdruk,
hoe harder het waait.
Hoe zie je dat op een weerkaart? => isobaren
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Op deze kaart zie je isobaren, kun jij aangeven waar een hoge- en waar aan lagedrukgebied ligt in Europa?
Windrichting:
Bij L -> wind stroomt er naartoe
Bij H -> wind stroomt er vanaf
Slide 27 - Tekstslide
Windrichtingen op aarde
Wind stroomt van H -> L
Let op: de aarde draait om zijn eigen as
Gevolg: wind heeft een afwijking!
Wet van Buys Ballot:
Noordelijk Halfrond: wind draait naar rechts
Zuidelijk Halfrond: wind draait naar links
Op de kaart zie je de grote windsystemen op aarde. Door de Wet van Buys Ballot krijgt wind een afwijking.