HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
1. Bonjour la classe! (5')
Aujourd'hui / Hier / Demain on est...+ Date!!
2. Correction devoirs: ex. 20abcd, 21, 22ab (10')
3. Texte ensemble: Qu'est-ce que tu as dans ton sac? (10')
3a: Qu'est-ce que [KESSÛKÛ] = WAT
4. Travaille sur ex. 23, 24, 25 (8')
5. Ex. 25: Ecoute, lis les nombres et répète (20-69) (2')
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FraMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
1. Bonjour la classe! (5')
Aujourd'hui / Hier / Demain on est...+ Date!!
2. Correction devoirs: ex. 20abcd, 21, 22ab (10')
3. Texte ensemble: Qu'est-ce que tu as dans ton sac? (10')
3a: Qu'est-ce que [KESSÛKÛ] = WAT
4. Travaille sur ex. 23, 24, 25 (8')
5. Ex. 25: Ecoute, lis les nombres et répète (20-69) (2')
Slide 1 - Tekstslide
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
Travaille (werk) sur ......
ex. 23: souligne = onderstreep; achètes = koop
ex 24: Lees de tip
ex 24c: produit = product; avec = met
ex 24d wel, en 24e overslaan
ex. 25a: ensemble = samen
ex. 25b: l'exemple = het voorbeeld; les nombres = de getallen
Slide 2 - Tekstslide
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
Travaille (werk) sur ......
ex. 25a: ensemble = samen
ex. 25bc: l'exemple = het voorbeeld; les nombres = de getallen
ex. 25d: dans = in
ex. 25e: ensemble en classe:
APPRENDS LES NOMBRES, RÉPÈTE LES NOMBRES À HAUTE VOIX
Slide 3 - Tekstslide
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
Les nombres
ex. 26 (P) à deux = travaille avec ton voisin = werk met je buur.
27abc: les nombres = de getallen
27d: le produit = het product; le prix = de prijs; donne = geeft.
puis change de rôle = wissel van rol.
27e: Bingo (?) korte versie.
Slide 4 - Tekstslide
HV1A GL Chapitre 2 Bron F+G+H
1. Bonjour la classe! (5')
Aujourd'hui / Hier / Demain .....
2. Correction devoirs: 27abc (5')
3. Les nombres 20-100 (10')
3a: petit bingo?
4. Phrases Cles G, 28abc en classe (10')
5. Ex. 29, 30a (travaille avec ton voisin) (10')
Slide 5 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
1. Bonjour la classe! (5')
2. Quel jour, quelle date?
3. Faire du shopping
4. Explication bron H: la négation.
Slide 6 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
1. Bonjour la classe! (5')
2. Aujourd'hui / Hier / Demain .....Jours de la semaine/mois/
nombres.
Comment dire...? (hoe zeg je...)
- Vandaag is het ..... (noem de dag van de week)
- Gisteren was het .... (noem de dag van de week)
- Morgen is het .... (noem de dag van de week)
Slide 7 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
2. Aujourd'hui / Hier / Demain .....Jours de la semaine/mois/
nombres.
Comment dire...? (hoe zeg je...)
- Vandaag is het .....LE (noem de datum en de maand)
- Gisteren was het .... LE (noem de datum en de maand)
- Morgen is het .... Le (noem de datum en de maand)
bv: " ................... ........ ................ le dix janvier."
Slide 8 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
1. Quel jour on est aujourd'hui?
-> Aujourd'hui .... (+ dag vd week)
2. Quel jour on était hier?
-> Hier ... (+ dag vd week)
3. Quel jour on est demain?
-> Demain ... (+ dag vd week)
Slide 9 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
1. Quelle date on est aujourd'hui?
-> Aujourd'hui .... (+ LE datum)
2 Quelle date on était hier?
-> Hier ... (+ LE datum)
3. Quel date on est demain?
-> Demain ... (+ LE datum)
Slide 10 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
1. Les nombres 1-100, 1000, 1.000.000 (mondeling oefenen)
2. Faire du shopping (page suivante)
Slide 11 - Tekstslide
HV1A GL Ch.2 Bron F+G+H le 19-3
2. Pak drie kleine voorwerpen uit je tas of etui, leg ze op een lege bladzijde in je schrift en schrijf in cijfers de prijs erbij.
1 voorwerp 1-20 euro; 1 voorwerp 20-69 euro; 1 voorwerp 70- 99 euro. Je mag ook centimes gebruiken.
Rol A Rol B
- Hoeveel kost het (wijs aan/noem het woord) - Het kost... (zie Phr. Clés p. 86)
- Voilà (noem het bedrag en geef het geld) - Bedank
- Bedank en groet (afscheid) - Groet (afscheid)
Slide 12 - Tekstslide
Bron H - explication
- Regarder film ex. 31b
- Correction ex. 31ab
- Faire ex. 32a: souligne = onderstreep; puis=vervolgens
- 32b: verbes=werkwoorden; fais=maak;
- 33: maak ontkennende zinnen als in het voorbeeld:
il ne demande pas le prix = hij vraag de prijs niet. Je mag ook Je/tu/elle/ on/nous/vous/ils/elles als onderwerp gebruiken. Let dan op de vorm van het werkwoord!
- 34, 35.
