4.1. Hoe maak je dat? (deel 2, leerjaar 2 kgt)

Productie

4.1. Hoe maak je dat?

(deel 2)


Pak je werkboek, je pen en rekenmachine alvast!

TAS VAN TAFEL!
 

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Productie

4.1. Hoe maak je dat?

(deel 2)


Pak je werkboek, je pen en rekenmachine alvast!

TAS VAN TAFEL!
 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  1. Huiswerk bespreken!
  2. Uitleg en instructie 4.1. (deel 1) 
  3. Quiz
  4. Maakwerk voor vandaag - zelfstandig  werken    
                                                         

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk af?
Hoofstuk 4.1 t/m opdracht 17 is af!

Is dit gelukt?

We gaan het nu bespreken! Aandacht erbij!

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt de kostprijs per product berekenen.
  2. Je weet welke productiesectoren er zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Herhaling
  • Hoe noemen we de bedrijven die meewerken aan het maken van een product? 

  • Wat is ook al weer toegevoegde waarde? 

Slide 5 - Tekstslide

Productiekosten
Het maken van goederen en het leveren van diensten.
Produceren
= alle kosten die je maakt bij het produceren
...zoals: grondstof, energie, huur, personeel
  • Kostprijs per product = alle productiekosten : aantal producten

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen met de formule
Alle productiekosten : aantal producten = kostprijs per product. 

Yasin pimpt sneakers op. Per jaar pimpt hij 12 paar sneakers. De productiekosten waren € 1.350. 
Bereken wat de kostprijs is per paar sneakers?

Welke productiekosten heeft Yasin? 

Slide 7 - Tekstslide

Productiesectoren
  • Agrarische bedrijven: visserij, melkveebedrijf, bloembollenkweker
  • Industriële bedrijven: scooterfabriek, kledingfabriek, meubelmaker
  • Dienstverlenende bedrijven: kledingwinkel, kapper, transportbedrijf, bank




                                                         

Slide 8 - Tekstslide

Quiz

Slide 9 - Tekstslide

De kostprijs is...
A
Hoeveel een product kost in de winkel
B
Hoeveel de de vaste lasten zijn
C
Hoeveel het kost om een product te maken
D
Hoeveel belasting je moet betalen

Slide 10 - Quizvraag

Robert heeft 250 zakjes snoep gemaakt. Hij heeft € 65,- uitgegeven. Wat is de kostprijs per zakje?
A
€ 0,40
B
€ 0,26
C
€ 3,85
D
€ 0,14

Slide 11 - Quizvraag

Stel dat de kostprijs per smartphone gemiddeld €90 is en er 16.000 smartphones worden geproduceerd. Wat zijn de totale productiekosten?
A
€ 16.000
B
€ 90
C
€ 1.440.000

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen productiesector?
A
Agrarische bedrijven
B
Dienstverlenende bedrijven
C
Overheidsinstanties
D
Industriële bedrijven

Slide 13 - Quizvraag

In welke productiesector hoort een houtproducent
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 14 - Quizvraag

Tot welke productiesector behoort de kapper?
A
Dienstverlenende sector
B
Agrarische sector
C
Industriele sector

Slide 15 - Quizvraag

In welke productiesector hoort een meubelmaker
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 16 - Quizvraag

Maakwerk


Klaar: Maak het huiswerk 18 t/m opdracht 22





Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
  1. Produceren
  2. Toegevoegde waarde
  3. Productiekosten
  4. Kostprijs per product 
  5. Productiesectoren

Slide 18 - Tekstslide

Blijf zitten totdat de bel gaat!
Jullie mogen opruimen.

Slide 19 - Tekstslide