NK ed. 7.1 H9 Les E1


1. Je bent startklaar als de les begint, dit houdt in:
-telefoon zit in de telefoontas;
-pet af, oortjes uit en jas uit;
-boeken, opgeladen laptop, schrift en pen(nen) op tafel.

2. Je leer- en huiswerk is gedaan.
 


1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


1. Je bent startklaar als de les begint, dit houdt in:
-telefoon zit in de telefoontas;
-pet af, oortjes uit en jas uit;
-boeken, opgeladen laptop, schrift en pen(nen) op tafel.

2. Je leer- en huiswerk is gedaan.
 


Slide 1 - Tekstslide

Kapitel 9
Einkaufen

Slide 2 - Tekstslide

Was haben wir letztes Mal gemacht?
eenvoudige teksten over zakgeld begrijpen en woorden voor inkopen gebruiken

Doel:
-Het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval gebruiken

Succescriteria: 
-het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval gebruiken
-het vragend voornaamwoord in de derde naamval gebruiken
-voorzetsels met de derde naamval herkennen






Slide 3 - Tekstslide

Welke vorm is een vorm van de derde naamval?
A
mich
B
sie
C
mir
D
dich

Slide 4 - Quizvraag

1e nmv.
3e nmv.
Voorbeeldzinnen
ik
ich
mir
Gehst du mit mir in die Eisdiele?
jij
du
dir
Ich gehe mit dir einkaufen.
hij
er
ihm
Sie kauft mit ihm ein Kleid.
zij 
sie
ihr
Er sitzt mit ihr in einer Konditorei.
het
es
ihm
Sie sitzt mit ihm im Kino.

Het pers. voornaamwoord enkelvoud in de derde naamval
De vormen mir, dir enz. zijn de vormen van het pers. vnw. in de derde naamval. Na mit en een aantal andere voorzetsels staat het pers. vnw. in de derde naamval.
1. Ich bin Luisa.                                   3. Mit mir kannst du gut shoppen                        

Slide 5 - Tekstslide

1e nmv.
3e nmv.
Voorbeeldzinnen
wij
wir
uns
Kommst du mit uns ins Geschäft?
jullie
ihr
euch
Lukas möchte mit euch mitgehen.
zij
sie
ihnen
Du kannst mit ihnen Kuchen essen.
u
Sie
Ihnen
Ich gehe mit Ihnen in das Geschäft.
wie
wer
wem
Mit wem hast du gesprochen?
Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de derde naamval van vorm.
1. Wer ist das?                             3. Mit wem hast du gestern geredet?

Slide 6 - Tekstslide



Opdracht:​
 NK Kap.9: pag. 114 oef. 20, 21 en 22 maken (15 minuten)​

We bespreken de antwoorden (8 minuten)

Als je klaar bent, ga je slim stampen








Slide 7 - Tekstslide


Huiswerk voor de volgende les:​

NK Buch B: pag. 134 Grammatik A leren

Het huiswerk staat ook in magister!​

Slide 8 - Tekstslide

Afsluiting:​

​Wat hebben we vandaag geleerd?​ 

Wat lukte al wel, wat nog niet?​ 

Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?​ 

Als je een vraag over het huiswerk zou hebben, wat zou dat dan zijn?​
 

Vooruitblik: in de volgende les gaan we het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de derde naamval en de voorzetsels met de derde naamval gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide