Lees de tekst hiernaast. Hier horen 2 vragen bij. Deze staan op de volgende slides
Slide 6 - Tekstslide
Welk van de gegeven beschrijvingen is volgens deze theorie van toepassing op de organismen met pigmenten?
A
Het waren autotrofe organismen want ze maakten uit anorganische stoffen organische stoffen
B
Het waren autotrofe organismen want ze maakten uit organische stoffen anorganische stoffen
C
Het waren heterotrofe organismen want ze maakten uit anorganische stoffen organische stoffen
D
Het waren heterotrofe organismen want ze maakten uit organische stoffen anorganische stoffen
Slide 7 - Quizvraag
De endosymbiosetheorie roept bij veel wetenschappers nog vragen op. Er zijn tot nu toe geen fossielen van deze eerste organismen aangetroffen die als bewijs voor deze theorie kunnen dienen. Waardoor zijn er van deze oerorganismen geen fossielen voorhanden?
A
De fossielen van deze organismen liggen te diep in de aarde
B
Deze organismen hadden geen harde delen
C
Deze organismen zijn te klein om fossielen te vormen
D
Het is te lang geleden dat deze organismen hebben geleefd
Slide 8 - Quizvraag
Lees de tekst hiernaast. Hier hoort een open vraag bij. Deze staat op de volgende slide.
Slide 9 - Tekstslide
Vóór de ontploffing in de kerncentrale van Tsjernobyl, waarbij radioactieve straling vrijkwam, kwamen er in dat gebied voornamelijk schimmels voor zonder melanine. Zowel mutatie, migratie als selectie kunnen een rol gespeeld hebben bij de verandering van de schimmelpopulatie na de ramp. Voor welke twee van de drie processen is de radioactieve straling van betekenis? Leg voor beide processen je antwoord uit.
Slide 10 - Open vraag
Stambomen (fylogenetische bomen en Cladogrammen)
Verwantschapschema's tussen soorten --> stamboom/fylogenetische
boom
Verwantschap tussen groepen soorten
--> cladogram
Splitsing: gemeenschappelijke voorouder
Hoe wordt verwantschap vastgesteld?
Slide 11 - Tekstslide
Onderzoek naar verwantschap
Mate van verwantschap afhankelijk van tijd sinds gemeenschappelijke voorouder.
Verschillende methoden om verwantschap te bepalen:
Fossielen: levensvormen
Bouw organismen: homologe organen en rudimentaire organen
Biochemie: verschil/overeenkomsten in eiwitten
Genetica: verschil/overeenkomsten DNA/RNA
Slide 12 - Tekstslide
Homologe en analoge organen
Homoloog = overeenkomsten bouwplan, andere vorm/functie
--> gemeenschappelijke voorouder
Analoog = overeenkomsten vorm/functie, ander bouwplan
--> niet verwant
Slide 13 - Tekstslide
Rudimentaire organen
= organen die functie hebben verloren
Gevolg van verdwijnen van een eigenschap door andere leefomstandigheden.
Slide 14 - Tekstslide
Biochemie
Overeenkomsten in DNA en eiwitten zeggen iets over verwantschap
Op basis van het eiwit cytochroom c:
Komt alleen voor in eukaryoten
Speelt een rol bij glucose verbranding in mitochondriën
Slide 15 - Tekstslide
Genetisch onderzoek
Op basis van ribosomaal RNA (rRNA):
Bij prokaryoten en eukaryoten
Op basis van DNA:
DNA-sequencing = volgorde bepaling van stikstofbasen (ACTG)
Mate van overeenkomst in basenvolgorde zegt iets over de verwantschap
Slide 16 - Tekstslide
Wat is GEEN argument voor evolutie?
A
Fossielen
B
Rudimentaire organen
C
Overeenkomsten in cellen
D
Uitsterven van soorten
Slide 17 - Quizvraag
Mensen hebben geen staart meer, maar nog wel een staartbeentje. Hoe noem je zo'n orgaan ook wel?
A
Analoog orgaan
B
Rudimentair orgaan
C
Vitaal orgaan
D
Fossiel orgaan
Slide 18 - Quizvraag
In de evolutie van de mens is de staart verdwenen. Dit komt doordat het voor de toen levende voorouder van de mens een nadeel was om een staart te hebben. Wat zou een nadeel kunnen zijn van het hebben van een staart voor de mens?
Slide 19 - Open vraag
Zet de verwantschap tussen soorten van minst naar meest: