4 vwo K3 Grammatik

Hoe weet je welk werkwoord in het Nederlands een sterk werkwoord is?
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe weet je welk werkwoord in het Nederlands een sterk werkwoord is?

Slide 1 - Open vraag

Hoe weet je of een werkwoord in het Duits sterk is?

Slide 2 - Open vraag

A-Umlaut
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen du en er/sie/es een Umlaut op de a: A-Umlaut
schlafen
ich schlafe       wir schlafen
du schläfst      ihr schlaft
er schläft         sie schlafen


Slide 3 - Tekstslide

Ook laufen en stoßen krijgen een Umlaut
du läufst, er läuft
du stößt, er stößt

Slide 4 - Tekstslide

Zoek in je boek op blz. 158 een werkwoord met A-Umlaut. Schrijf alleen het hele werkwoord op.

Slide 5 - Open vraag

E/i - Wechsel
Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen bij du en er/sie/es een i: e/i-Wechsel.
Hoofdregel:
lange e - ie    stehlen - du stiehlst, er stiehlt
korte e - i       helfen - du hilfst, er hilft




Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen
1 Geen e/i-Wechsel: gehen, stehen, verstehen
du gehst, du stehst, du verstehst

2 Lange e, korte i
geben - du gibst, er gibt
nehmen - du nimmst, er nimmt
treten - du trittst, er tritt

Slide 7 - Tekstslide

Zoek op blz. 158 een werkwoord met e/i-Wechsel. Schrijf het hele werkwoord op.

Slide 8 - Open vraag

Vul aan:
fangen - er ...

Slide 9 - Open vraag

Vul aan:
sich etwas ansehen - er ... sich das Bild an.

Slide 10 - Open vraag

Vul aan:
ausgehen - Er ... am Wochenende nicht aus.

Slide 11 - Open vraag