week 43

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

week 43

                                                   Hoy es martes, 22 de octubre.

¡Hola!

Wat gaan we vandaag doen? Hoy vas a aprender:

• Ejercicios: SER/TENER/jezelf voorstellen / hobbies
• Luisteroefening / Uitspraak oefenen
• Powerpoint/script maken voor je presentatie

Het werkwoord SER

Wat betekent ser ?

Hoe vervoeg je ser ?

Wanneer/hoe kun je ser gebruiken?

Ser

wat/wie	Soy Maria / Mi padre es profesor
hoe/karakter (permanente eigenschappen)	Juan ES inteligente y alto

Ser

Ser = zijn

Ser: Zijn

Ser: Zijn

yo

tú

él, ella, usted

 nosotros

vosotros

ellos, ustedes

soy

 eres

 es

 somos

sois

son

¡Hola! yo __________ Francis. 

Juan vive en España.
Él ___________ español. 

Ana y Carlos _______________ amigos. 

¿De dónde ___________ tú?

Nosotros _____ de Barcelona.

soy

es

son

eres

somos

Het werkwoord TENER

1. Wat betekent tener?
2. Hoe vervoeg je tener?
3. Wanneer/hoe kun je tener gebruiken?

Tener

Tener = hebben

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Tener:hebben

Tener: hebben

Yo

Él, ella, usted

Tú

 Nosotros

Vosotros

Ellos, ellas, ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Situatie

Je bent uitgenodigd voor een casting en er wordt van je verwacht dat je jezelf voorstelt . Hoe pak je dit op ?

Kijk en luister naar het volgende filmpje.

Let op de vraagwoorden.

Fragmento de video

 'el casting'

Bekijk het fragment en beantwoord de vragen

0

Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?

1. Hoe heet je?
2. Hoe oud ben je?
3. Waar kom je vandaan?
4. Hoe gaat het?

Waar of niet waar?

Sonia geeft haar 'número de teléfono' aan Marcos.

1. waar
2. niet waar

Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...

1. Vivo en...
2. Me llamo...
3. Tengo...años.
4. Soy de...

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?

1. Hoe oud ben je?
2. Hoe gaat het met je?
3. Waar woon je?
4. Hoe heet je?

La pronunciación

Con tu cuaderno:

Apunta las reglas y los ejemplos

Pronunciación

v = b --  Valencia

ll = jl  -- amarillo

j = g  -- Juan

ñ = nj  -- España

h = ..   spreek je niet uit! --hola

u = oe  --Cuba 

ch = tsj  -- Chile

ce/ ci = 'thing' - ceremonia

ca/co/cu = ka klank -- casa

que = ke - queso

qui = kie - quizás

Stel jezelf voor en vraag je klasgenoot/klasgenote hoe hij/zij heet. 

Welk onderdeel vind je nog lastig en welke gaat je goed af?