Nederland werd in 1813 een constitutionele monarchie: een koninkrijk met een grondwet.
De ministersluisterden naar de koning, het parlementhad weinig te zeggen. Kortom: De koning had veel macht.
In 1848 kwam er een nieuwe grondwet, geschreven door Thorbecke. De koning had bijna geen macht meer:
De koning werd onschendbaar en er kwam ministeriëleverantwoordelijkheid
Nederland werd een parlementairedemocratie.
Het werd pas duidelijk dat de koning geen macht meer had door de Luxemburgsekwestie
Terugblik 1.1
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Testvraag
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 5 - Tekstslide
ANTWOORD
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 6 - Tekstslide
§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
B
Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B:
Je kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
C
Stromingen organiseren zich
Leerdoel C:
Je kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden.
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
sociale wetten
schoolstrijd
Slide 7 - Tekstslide
Politieke Partij
Slide 8 - Tekstslide
§1.2 Politieke
A Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke drie stromingen in het parlement bestonden,
en
Ik kan uitleggen dat de liberalen de macht hadden door in te gaan op de invloed van:
- vrouwen,
- Rijke mannen (censuskiesrecht)
- De wens van socialisten (1/2)
Begrippen:
Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Samenvatting
Drie stromingen in het parlement:
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. (rijke mensen)
Willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Vinden dat iedereen gelijk is aan elkaar. De overheid moet armen helpen d.m.v wetten en regels.
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: de protestanten en katholieken.
Protestanten werden ook wel kleine Luyden genoemd.
Slide 9 - Tekstslide
§1.2 Koning en parlement
A Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke drie stromingen in het parlement bestonden
En
Ik kan uitleggen dat de liberalen de macht hadden door in te gaan op de invloed van
- Vrouwen
- Rijke mannen
- De wens van socialisten (2/2)
Samenvatting
Begrippen:
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
Liberalen hadden de macht in Nederland omdat:
Dat kwam door het censuskiesrecht: alleen mensen die rijk genoeg zijn om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mogen stemmen.
Vrouwen hadden geen stemrecht.
Alleen rijke mannen mochten dus stemmen in 1848. Dat was ongeveer 11% van de volwassen mannen.
Veel rijke mannen stemden op de liberalen. Daarom hadden zij de macht in het parlement
De socialisten wilden het anders. Zij wilden algemeen kiesrecht
Censuskiesrecht: alleen mannen die rijk genoeg zijn om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mogen stemmen.
Algemeen kiesrecht: Als iedereen vanaf een bepaalde leeftijd mag stemmen.
Slide 10 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Aanhangers
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
gewone protestantse burgers 'kleine luyden'
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
hogere burgerij
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
arbeiders
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
katholieken
Slide 11 - Tekstslide
Terugblik op politieke stromingen
Introductie op Sociale Kwestie
Schema §1.2 leerdoel A Sociale Kwestie
Bespreken
Afsluiting
Les 2 (twee aan twee)
Slide 12 - Tekstslide
§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
B
Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B:
Ik kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
C
Stromingen organiseren zich
Leerdoel C:
Ik kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden aan de hand van emancipatie en verzuiling
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
sociale wetten
schoolstrijd
Slide 13 - Tekstslide
In het parlement zaten verschillende politieke stromingen:
§1.2
Politieke stromingen (TERUGBLIK)
A
Een liberaal parlement
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij.
Willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders
Vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels
Confessionalisme
Geloof
Gelovigen.
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken
Protestanten worden ook wel kleine luyden genoemd
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
§1.2 Politieke stromingen
B Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B (1/2):
Samenvatting
Ik kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie. (blz. 18)
- Noem twee gevolgen van de industriële revolutie voor arme mensen.
- Leg uit wat er met de sociale kwestie werd bedoeld.
- Leg uit hoe socialisten, liberalen & confessionelen dachten over de sociale kwestie. - Leg uit wat de schoolstrijd inhield en hoe liberalen & confessionelen dachten over de schoolstrijd.
Twee gevolgen van de industriële revolutie zijn:
Veel arme mensen trokken naar stad om in de fabriek te gaan werken, gevolg: ontstaan steden. Dit noem je verstedelijking.
De verslechtering van leef- en werkomstandigheden werd de sociale kwestie genoemd: Lage lonen, massale werkloosheid, vrouwen- en kinderarbeid, slechte woonomstandigheden, slechte werkomstandigheden.
Socialisten: wilden sociale wetgeving, --> wetgeving waarbij mensen beschermd zijn tegen armoede, ziekte en werkeloosheid
Liberalen: waren tegen sociale wetgeving --> zij wilden zo minmogelijk regels in de economie.
Confessionelen: ook tegen deze wetgeving, vonden dat armoede/rijkdom door god waren bepaald, de kerk moest armoede maar oplossen.
Slide 17 - Tekstslide
§1.2 Koning en parlement
B Sociale kwestie en schoolstrijd
- Leg uit wat de schoolstrijd inhield en hoe liberalen & confessionelen dachten over de schoolstrijd.
Historische personen:
Jaartallen:
Samenvatting
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
Een belangrijk conflict tussen liberalen en confessionelen ging over het onderwijs.
De overheid betaalde alleen het neutrale Openbaar onderwijs.
Confessionelen vonden dat Bijzonder onderwijs ook betaald moest worden door de overheid. De liberalen waren hier tegen.
Deze politieke ruzie wordt de schoolstrijd genoemd.
Industriële revolutie: grote verandering door komst fabrieken en machines.
verstedelijking: ontstaan van steden op plekken waar eerste platteland.
sociale kwestie: De verslechtering van leef- en werkomstandigheden van arbeiders
Slide 18 - Tekstslide
Terugblik op Sociale Kwestie
Schema §1.2 leerdoel A
Bespreken
Afsluiting
Les 3
Slide 19 - Tekstslide
Afsluiting
Stroming
Kernwoord
Kern
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. Liberalen willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien
met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders. Socialisten vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels.
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken De protestanten werden ook wel de kleine luyden genoemd
Slide 20 - Tekstslide
een affiche (begin 20e eeuw) van de SDAP
een affiche (begin 20e eeuw) voor een katholiek sanatorium (= een soort ziekenhuis voor mensen die langdurig ziek zijn)
Slide 21 - Tekstslide
Situatie 2e helft 19e eeuw:
Liberalen aan de macht.
Arme burgers voelen zich achtergesteld
Burgers streven naar gelijke rechten: emancipatie
GA NAAR BLZ. 20
Leerdoel C:
Ik kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden aan de hand van emancipatie en verzuiling
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Slide 22 - Tekstslide
Ontstaan verzuiling:
Protestanten gaan eigen scholen, ziekenhuizen en politieke partijen oprichten om het leven van hun groep te verbeteren. Zij willen achterban beschermen tegen 'verkeerde' ideeën
Socialisten volgen. Zij wilden kiesrecht en sociale wetten voor arbeiders
Katholieken wilden einde aan discriminatie.
Nederland kwam in de verzuiling:
Eigen scholen
Eigen verenigingen
Eigen vakbonden
Eigen media (krant, radio)
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Slide 23 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP) (ook wel 'kleine Luyden' genoemd
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 24 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
'Kleine Luyden'
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 25 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP) (kleine Luyden)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Rooms-Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 26 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Rooms-Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 27 - Tekstslide
testvraag
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 28 - Tekstslide
Testvraag
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 29 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken examenopdrachten (los blad)
Memo §1.1
Memo §1.2
Klaar? Oefenen op eindexamensite.nl!!!
Slide 30 - Tekstslide
Je mocht in Nederland alleen stemmen als je rijk genoeg was. Dit noemen we het censuskiesrecht. Vrouwen mochten sowieso niet stemmen. De liberalen hadden de macht in het parlement. De socialisten wilden dit anders. Zij wilden algemeen kiesrecht.
De opkomst van de industriële revolutie zorgde voor veranderingen in de maatschappij: verstedelijking en de sociale kwestie. Voorbeelden zijn lage lonen, massale werkloosheid, kinderarbeid en slechte woon- en werkomstandigheden. Er waren nog maar weinig sociale wetten die de armen konden helpen.
Een belangrijk conflict tussen liberalen, socialisten en confessionelen was de schoolstrijd.
De burgers willen in de tweede helft van de 19e eeuw meer gelijke rechten. Dit noem je emancipatie. Om dit voor elkaar te krijgen gaan burgers samenwerken. Hierdoor raakt de samenleving verdeeld in groepen: de verzuiling.