Via Vervolg thema 3 - spelling & grammatica les 3

VIA Vervolg 
Thema 3 - Planten & dieren

Hoofdstuk 2 spelling & grammatica - les 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VIA Vervolg 
Thema 3 - Planten & dieren

Hoofdstuk 2 spelling & grammatica - les 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste STAM?
A
Loop
B
Lop
C
Lopen
D
Gelopen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste STAM?
A
Verv
B
Verf
C
Verven
D
Verfde

Slide 3 - Quizvraag

Typ de hij-vorm van:
dammen - vinden - rennen - worden

Slide 4 - Open vraag

Aan het einde van de les:
Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding; 'Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.'

Slide 5 - Tekstslide

Zwakke en Sterke werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Zwakke en Sterke werkwoorden
            ZWAK                                               STERK               
Klank verandert NIET              Klank verandert WEL
      Pakken  - Voelen                            Ruiken
      Pakte     -  Voelde                           Rook
      Gepakt  -  Gevoeld                        Geroken

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden verleden tijd
Zwakke werkwoorden
Zijn werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde blijft. 

Dus er komt dan -TE (N)of -DE(N) achter de STAM
-TE/-DE bij--> ik, jij, u, hij, zij
-TEN/-DEN --> wij, jullie, zij

Slide 8 - Tekstslide

Vul in:
Mijn moeder ...(toveren) afgelopen Kerst een heerlijk diner op tafel

Slide 9 - Open vraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 10 - Open vraag

Zwak werkwoord in de verleden tijd
Stam + te (n)        of        Stam + de (n)

Twijfel? Gebruik dan
TaXiKoFSCHiP

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

TaXiKoFSCHiP

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> MIXEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf. Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P, dan schrijf je -TE / -TEN in de verleden tijd. 
3) mix --> Ja, dan eindigt de verleden tijd op TE /TEN
mixte/mixten


Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> SCHAVEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf.
Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P?
3) Schav --> Nee, dan eindigt de verleden tijd op DE /DEN

schaafde / schaafden



Slide 16 - Tekstslide

En nu toepassen........
Je krijgt zo meteen 8 meerkeuzevragen over zwakke werkwoorden in de verleden tijd. 
Hoeveel denk jij er goed te hebben? Noteer dit voor jezelf.
Hou vervolgens zelf bij hoeveel je er goed hebt.

Slide 17 - Tekstslide

1. Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag


2. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Rob [fietsen] vroeger heel graag.
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 19 - Quizvraag


3. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Jullie [gebruiken] geen handschoenen.
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 20 - Quizvraag


4. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 21 - Quizvraag

5. Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag


6. Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Mijn zus [bakken] koekjes.
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 23 - Quizvraag

7. Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

8. Welk woord is een zwak werkwoord?
A
Lopen
B
Slapen
C
Kopen
D
Poepen

Slide 25 - Quizvraag

En? Hoeveel had je er goed?
Klopte je voorspelling?

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht:
Neem je werkboek voor je en ga aan de slag met opdracht 11 op bladzijde 222.

Klaar?
Werk nakijken + evt. extra werkblad. 

Slide 27 - Tekstslide

Check
Aan het einde van de les:


Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding

Slide 28 - Tekstslide

Maak 2 zinnen met een zwak werkwoord in de verleden tijd.

Slide 29 - Open vraag