- Je schrijft een komma in opsommingen:
Ik kocht gisteren schoenen, sokken en sandalen.
- Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen:
Wat ik bedoel, is voor een ander soms moeilijk te begrijpen.
- Voor voegwoorden plaats je vaak een komma:
Ik ga niet mee zwemmen, want ik ben mijn bikini kwijt.