Examentraining KB 2018

Examentraining 2018
Deze les bestaat uit examenvraagstukken.
Maak de vragen en kies steeds het juiste antwoord.
Vergeet niet dat je bij het examen ALTIJD je berekening moet opschrijven.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Examentraining 2018
Deze les bestaat uit examenvraagstukken.
Maak de vragen en kies steeds het juiste antwoord.
Vergeet niet dat je bij het examen ALTIJD je berekening moet opschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Om een rozijnenbrood te bakken, heeft Mannes 400 gram rozijnenbroodmix nodig.

Voor 2,5 kg rozijnen-broodmix betaalt Mannes € 6,15.

Hoeveel kost 400 gram
rozijnen-broodmix?
A
€ 9,80
B
€ 0,98
C
€ 984,-
D
€ 38,44

Slide 2 - Quizvraag

Voor elke 100 gram rozijnen-broodmix moet Mannes 70 gram water toevoegen. 1 liter water weegt 1 kg

Hoeveel deciliter water moet hij
toevoegen aan 400 gram
rozijnenbroodmix?
A
28 deciliter
B
0,28 liter
C
2,8 deciliter
D
571 deciliter

Slide 3 - Quizvraag

Mannes moet ook rozijnen toevoegen. Volgens het recept moet dit 80-100% van het gewicht van de rozijnenbroodmix zijn.

Bereken hoeveel gram rozijnen
Mannes minimaal aan de 400 gram
rozijnen-broodmix moet toevoegen.
A
400 gram
B
0,32 kg
C
32 gram
D
320 gram

Slide 4 - Quizvraag

Mannes heeft het mengsel klaar. Hij wil dat het rozijnenbrood om 17.30 uur klaar is. Een rozijnenbrood moet 2 uur en 54 minuten in de broodbakmachine.

Hoe laat moet hij uiterlijk het mengsel
in de broodbakmachine doen?
A
14:24 uur
B
14:36 uur
C
15:36 uur
D
15:24 uur

Slide 5 - Quizvraag

In Nederland leven steeds minder scholeksters. In 1996 waren er 180 000 scholeksters.
Vóór 1996 nam het aantal scholeksters elk jaar met 17 500 af.

Bereken hoeveel scholeksters er in 1990
waren.
A
285 000
B
267 500
C
95 000
D
162 500

Slide 6 - Quizvraag

Na 1996 daalde het aantal scholeksters minder snel. In 1996 waren er 180 000 scholeksters. In 1998 waren er 150 000 scholeksters.
Ga ervan uit dat de daling lineair is en op deze manier doorgaat.

Bereken hoeveel scholeksters er dan in 2002 zouden zijn.
A
15 000
B
120 000
C
90 000
D
210 000

Slide 7 - Quizvraag

Het bleek echter dat vanaf 1998 het aantal scholeksters nog minder snel afnam. Je ziet de grafiek die hierbij hoort.

Schrijf een formule op die bij de grafiek van 1998 tot 2008 hoort. Neem a voor het aantal scholeksters in duizendtallen en t voor de tijd in jaren met t = 0 in 1998.
A
a = 4 × t + 150
B
t = − 4 × a + 150
C
a = − 4 × t +150
D
a = 150 − 4 × t

Slide 8 - Quizvraag

In totaal waren er in 2012 nog 98 000 scholeksters in Nederland. In 2012 leefde 65% van de scholeksters in het noorden van Nederland.

Bereken hoeveel scholeksters dit zijn.
A
150 769
B
34 300
C
161 700
D
63 700

Slide 9 - Quizvraag

Stratenmaker Jack wil een cirkelvorm leggen van straatstenen .
Jack verdeelt de grote cirkel in tien gelijke driehoeken. In de schets is driehoek MBC getekend.

Hoe groot is hoek M in driehoek MBC?
A
18 graden
B
9 graden
C
36 graden
D
60 graden

Slide 10 - Quizvraag

Hoek M in driehoek MBC is 36°.


Bereken hoeveel graden hoek C in driehoek MBC is. Schrijf je berekening op.
A
72 graden
B
162 graden
C
90 graden
D
27 graden

Slide 11 - Quizvraag

Hoek M in driehoek MBC is 36°.

Als Jack weet hoeveel cm BC is, kan hij de stenen op maat maken.

Bereken hoeveel cm BC is. Rond je antwoord af op één decimaal.
A
19,5 cm
B
9,3 cm
C
18,5 cm
D
35,3 cm

Slide 12 - Quizvraag

De hoogte van de zonnebloem tijdens de eerste 50 dagen van de groei is te benaderen met de formule hiernaast.
Hierin is h de hoogte in cm en t de tijd in dagen na het zaaien van de zonnebloempitten.

Hoe hoog is een zonnebloem na 50 dagen?
A
107,3 cm
B
170,2 cm
C
174,2 cm
D
17 m

Slide 13 - Quizvraag

De hoogte van de zonnebloem tijdens de eerste 50 dagen van de groei is te benaderen met de formule hiernaast.

Hoeveel hele cm is de bloem gegroeid tussen 30 en 40 dagen?
A
27 cm
B
69 cm
C
96 cm
D
42 cm

Slide 14 - Quizvraag

Na 50 dagen groeit de zonnebloem nog langzaam door volgens de formule :
Na 100 dagen is de zonnebloem ongeveer 240 cm hoog. De maximale hoogte van de zonnebloem is 250 cm.
Hoeveel dagen na het zaaien heeft de zonnebloem de maximale hoogte bereikt?
A
113 dagen
B
114 dagen
C
115 dagen
D
120 dagen

Slide 15 - Quizvraag

Om 1 hectare zonnebloemen te verbouwen, moet je 25 kg zonnebloempitten zaaien. De opbrengst is dan 2000 kg zonnebloempitten. Het gewicht van de opbrengst aan zonnebloempitten is dus veel groter dan het gewicht van de zonnebloempitten die je zaait.

Hoeveel keer zoveel?
A
80 keer
B
8 keer
C
0,0125 keer
D
800 keer

Slide 16 - Quizvraag

Eén persoon gebruikt gemiddeld 17,5 liter zonnebloemolie per jaar. In de hele wereld leven ongeveer 7 miljard mensen. Voor 1 liter zonnebloemolie is 1,5 kg zonnebloempitten nodig.

Hoeveel miljard kg zonnebloempitten is er dan nodig per jaar?
A
122,5 miljard kg
B
10,5 miljard kg
C
183,8 miljard kg
D
81,7 miljard kg

Slide 17 - Quizvraag

In de tekening rechts staat het ontwerp van het raam. De breedte van het raam is 0,6 meter.
Het raam bestaat uit een rechthoek en een halve cirkel.

Bereken hoeveel m2 de totale oppervlakte van het raam is. (2 decimalen)


A
0,90 m2
B
1,47 m2
C
1,84 m2
D
1,04 m2

Slide 18 - Quizvraag

Hiernaast staat één van de cirkels van het raam. De cirkel is draaisymmetrisch.

Bereken de kleinste draaihoek.


A
60 graden
B
30 graden
C
45 graden
D
90 graden

Slide 19 - Quizvraag

Eén ster bestaat uit 6 gelijke ruiten. Je ziet een tekening van zo’n ruit. AC = 30 cm en hoek A in driehoek ABS is 30°.

Bereken, zonder te meten, hoeveel cm DB is.

A
8,7 cm
B
17,3 cm
C
34,6 cm
D
15,0 cm

Slide 20 - Quizvraag

Eén ster bestaat uit 6 gelijke ruiten. Je ziet een tekening van zo’n ruit.
AC = 30 cm en hoek A in driehoek ABS
is 30°.
DB = 17,3 cm.

Bereken de oppervlakte van de ruit ABCD.

A
519 cm2
B
299,8 cm2
C
259,5 cm2
D
69,3 cm2

Slide 21 - Quizvraag

Je ziet de eerste vierkanten van een reeks figuren. De vierkanten zijn gevuld met kruisjes en cirkels.

Hoeveel kruisjes heeft de figuur die hoort bij figuurnummer n = 5.?


A
25
B
20
C
21
D
24

Slide 22 - Quizvraag

In de tabel staat het aantal kruisjes en het aantal cirkels bij elk figuurnummer.

Hoeveel kruisjes heeft figuurnummer 8?

A
8
B
64
C
56
D
48

Slide 23 - Quizvraag

In de tabel staat het aantal kruisjes en het aantal cirkels bij elk figuurnummer.


Bij welk figuurnummer zijn er 10 keer zoveel kruisjes als cirkels in het vierkant?
A
figuur 10
B
figuur 11
C
figuur 12
D
figuur 13

Slide 24 - Quizvraag

Je ziet de eerste kubussen van een reeks. De zijvlakken van de kubussen zijn op dezelfde manier gevuld met kruisjes en cirkels als de vierkanten uit de vorige vragen.

Er is een verband tussen het aantal kruisjes op de kubus en het figuurnummer n. De formule die bij dit verband hoort, staat onder het plaatje.

Op een kubus zitten 1632 kruisjes.
Hoeveel cirkels zitten er op deze kubus?


A
17
B
289
C
108
D
102

Slide 25 - Quizvraag

Op de foto zie je een bijzettafel waarvan het tafelblad de vorm heeft van een rechthoekige gelijkbenige driehoek. De schuine zijde is 50 cm.

Bereken de lengte van een rechthoekszijde. Rond af op één decimaal.

A
36,0 cm
B
35,3 cm
C
35,4 cm
D
35 cm

Slide 26 - Quizvraag

Deze driehoekige tafel (A) is onderdeel van een set van drie tafels, zie de tekening. De tafels A en C zijn hetzelfde. Tafel A is een gelijkbenige rechthoekige driehoek.Het tafelblad van tafel B heeft de vorm van een parallellogram.Het tafelblad van tafel B heeft de vorm van een parallellogram.
Als je de drie tafels tegen elkaar aanzet, krijg je een rechthoekige tafel. De oppervlakte van deze rechthoekige tafel is 2750 cm2 en de breedte is 35 cm
Bereken de oppervlakte van tafel B.
A
1225 cm2
B
2137,5 cm2
C
78,6 cm2
D
1525 cm2

Slide 27 - Quizvraag

EINDE
Veel succes morgen.

Schrijf al je berekingen op en LEES de vragen goed!

Slide 28 - Tekstslide