Grammatica

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Dat nieuwe boek zou ik graag willen hebben.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. dat nieuwe boek
2. zou hebben
3. zou willen hebben
4. zou graag willen hebben

Wat is de persoonsvorm?
De gevluchte gevangene zat al hoog en breed in Mexico.

1. gevangene
2. zat
3. hoog
4. in Mexico

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik geef Ans een kop koffie

1. Ik
2. geef
3. Ans
4. koffie

Aan de waterkant bloeien de mooiste bloemen.
Aan de waterkant is ..

1. lijdend voorwerp
2. meewerkend voorwerp
3. bijwoordelijke bepaling
4. voorzetselvoorwerp

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
kopen is

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
in de winkel is

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
kleding is

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

De postbode heeft het cadeau aan ze gegeven.
het cadeau is

1. persoonsvorm
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Lian geeft morgen een cadeau aan Linde.
morgen is

1. lijdend voorwerp
2. meewerkend voorwerp
3. bijwoordelijke bepaling
4. onderwerp

Lian geeft morgen een cadeau aan Linde.
een cadeau is

1. werkwoordelijk gezegde
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin.
Hans zit op een mooi bankje.

1. Hans
2. zit
3. op een mooi bankje
4. er is geen bijwoordelijke bepaling

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin.
Hans zit op een mooi bankje.

1. Hans
2. zit
3. op een mooi bankje
4. er zit geen lijdend voorwerp in de zin

Wat is het onderwerp in de volgende zin.
Morgen ga ik naar mijn oma.

1. Morgen
2. ga
3. ik
4. oma

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Erik geeft aan Piet een nieuwe auto.

1. geeft
2. aan Piet
3. een nieuwe auto
4. er zit geen meewerkend voorwerp in

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin.
Erik geeft aan Piet een nieuwe auto.

1. geeft
2. aan Piet
3. een nieuwe auto
4. er zit geen bijwoordelijke bepaling in de zin