Kunnen, mogen, moeten, willen

Auxiliaries
kunnen, mogen, moeten, willen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Auxiliaries
kunnen, mogen, moeten, willen

Slide 1 - Tekstslide

 
can / could / be allowed to

Slide 2 - Tekstslide

Iets is mogelijk
Om te zeggen dat iets mogelijk is, kun je can, could, may or might gebruiken.
> Can betekent dat het waarschijnlijk is.
> Could betekent dat het iets minder waarschijnlijk is.
> May betekent dat het ng minder waarschijnlijk is.
> Might betekent dat het bijna onwaarschijnlijk is.
- This can be very tricky.
- This could be very tricky.
- This may be very tricky.
- This might be very tricky. 

Slide 3 - Tekstslide

Je hebt toestemming om iets te doen

Om aan te geven dat iets van iemand mag, kun je can, could, may of be allowed to gebruiken.
> Je gebruikt can alleen in de present simple.
> Could gebruik je soms als verleden tijd van can.
> May klinkt formeler dan can.
> Be allowed to kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
- Dad says I can stay until 11 p.m.
- Dad said I could stay until 11 p.m.
- You may go now.
- Will you be allowed to go the football match?

Slide 4 - Tekstslide

Je stelt een beleefde vraag

Om iets (heel) beleefd te vragen gebruik je can, could, may of might, soms in combinatie met please.
> Could is beleefder dan can.
> Might is beleefder dan may.
> May en might zijn formeler dan can en could.
- Can I have a glass of water, please?
- Could I have a glass of water, please?
- May I have a glass of water, please?
- Might I have a glass of water, please?

Slide 5 - Tekstslide

I'm not sure, I have to check with my mom. There's a big chance I __ go to the party.
A
may not
B
might not
C
am not allowed to

Slide 6 - Quizvraag

My mother said yes! I __ go to the party!
A
could
B
might
C
can

Slide 7 - Quizvraag

Must
Must gebruik je om te zeggen dat iets noodzakelijk (essential) is. Het wordt vaak gebruikt voor wetten, regels en bevelen:
- We must leave the building. Police order.

Must gebruik je ook als iets te verwachten is (speculation), omdat het logisch is:
- Look at the way he dresses. He must be very rich.

In vragen is must het eerste werkwoord:
- Why must I go to school every day?

Slide 8 - Tekstslide

Havo to
 Have to gebruik je ook om te zeggen dat iets noodzakelijk of belangrijk is, vooral als iemand anders dit noodzakelijk of belangrijk vindt:
- This has to stop now.
In vragen krijgt have to een hulpwerkwoord: do, does of did:
- Do I have to be present at the meeting?

Slide 9 - Tekstslide

Should
 Should gebruik je om advies te geven:
- I think you should go to the police.
In vragen is should het eerste woord. Je gebruikt should hier om advies te vragen:
- Should I go first?

Slide 10 - Tekstslide

You look really sick. Maybe you __ go to the doctor.
A
must
B
should
C
have to
D
might

Slide 11 - Quizvraag

You __ smoke here. You __ put it out right now!
A
can't/have to
B
can't/must
C
are not allowed to/have to
D
are not allowed to/must

Slide 12 - Quizvraag

Auxiliary verbs 
Moet/noodzakelijk
Kan niet anders
Advies
Should
X
Must
X
X
Have to
X

Must" is dwingender dan "have to"

Slide 13 - Tekstslide

Must en have to worden gebruikt om te zeggen dat iets noodzakelijk of belangrijk is. Must wordt vaak gebruikt voor wetten, regels en bevelen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

- He must be cold.
Must wordt ook gebruikt om te zeggen dat iets te verwachten is, omdat het logisch is.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

He's not here anymore. I guess he __ have left because of the annoying birds.
A
should
B
must

Slide 18 - Quizvraag

 Willen
1. want to do (willen dat)
My parents want me to go home.
2. make someone do (dwingen)
My parents make me eat vegetables.
3. would like to do  (graag willen)
I'd like to go too.
4. mind + doing (bereid zijn, wil best)
I don't mind helping you.
5. willing to do (bereid zijn, willen)
I'm willing to help you.

Slide 19 - Tekstslide

My teacher (wil best) __ answering questions about literature books.
A
is willing
B
doesn't mind
C
want to

Slide 20 - Quizvraag

Kahoot
https://kahoot.it/?pin=109585&refer_method=link

Slide 21 - Tekstslide