Het lezen van grafieken & tabellen

Lezen van grafieken & tabellen
rekenvaardigheden e&o
Rekenvaardigheden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen van grafieken & tabellen
rekenvaardigheden e&o
Rekenvaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze LessonUp kun je:
  • gegevens uit beelddiagrammen, staafdiagrammen, cirkeldiagrammen, lijngrafieken en 
      tabellen aflezen en interpreteren.
  • met behulp van gegevens uit tabellen, grafieken en diagrammen concluderen of uitspraken
      juist of onjuist zijn.
  • op basis van het soort en aantal gegevens dat je hebt, het meest passende diagram kiezen
      en maken en dit beargumenteren.
  • gegevens uit verschillende tabellen, grafieken en diagrammen met elkaar vergelijken
      en op basis hiervan uitspraken doen en berekeningen uitvoeren.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Tabel
In een tabel staat informatie over een bepaald onderwerp duidelijk en overzichtelijk weergegeven met als doel snel informatie op te kunnen zoeken.
Dit zijn de minimale eisen die we stellen aan een tabel:
  • Een tabel heeft altijd een titel (1);
  • Een tabel heeft kolommen (2) (verticaal) en regels (3) (horizontaal);
  • De kolommen hebben een kolommenhoofd (4) (naam);
  • De eerste kolom geeft de tekst waarde (5) weer.

Slide 4 - Tekstslide

Welke is waar?
A
De tabel gaat over bezoekers-aantallen van pretpark B tussen 2014 en 2018
B
In 2017 waren er in totaal 885.000 bezoekers.
C
Het jaartal 2016 staan voor een kolom aanduiding.
D
De eerste kolom (jaren) wordt gezien als tekst waarde.

Slide 5 - Quizvraag

Tabel
In een tabel kunnen als waarde twee soorten gegevens genoteerd worden: aantallen en procenten. De tabel wordt zo een verhoudingstabel. Het totaal van de aantallen wordt op 100% gesteld en elk afzonderlijke aantal wordt als een deel van het geheel berekend met de formule:  deel ÷ geheel x 100%

Slide 6 - Tekstslide

IN een week zijn 87 drankjes appelsap verkocht. Dit staat gelijk aan 10,9%.
Wat is de juiste manier om 10,9% te berekenen?
A
(800 ÷ 87) x 100
B
(87 ÷ 100) x 800
C
(800 ÷ 100) x 87
D
(87 ÷ 800) x 100

Slide 7 - Quizvraag

Diagrammen
Een diagram (grafiek) is een manier waarop informatie wordt gepresenteerd. Het is een visuele weergave van getallen.

We bespreken vier soorten diagrammen:
  1. staafdiagram (om vergelijkingen weer te geven);
  2. lijndiagram (vaak voor ontwikkelingen in de tijd);
  3. cirkeldiagram of taartdiagram (voor het weergeven
    van verhoudingen);
  4. beelddiagram of pictogram (ter illustratie)
  5. stroomdiagram of flowcharts (om een proces weer te geven)

Slide 8 - Tekstslide

Van welke diagram is geen afbeelding weergegeven op de vorige dia?
A
Staafdiagram
B
Lijndiagram
C
Stroomdiagram
D
Cirkeldiagram

Slide 9 - Quizvraag

Eisen
Alle grafieken moeten aan de volgende eisen voldoen:
  1. elke diagram moet voorzien zijn van een naam;
  2. de assen (x-as en y-as) moeten benoemd zijn;
  3. duidelijke index (legenda).

Op de horizontale as (x-as) zie je de tijd of de onderwerpen. Op de verticale as (y-as) zie je de aantallen.


Slide 10 - Tekstslide

Geef aan: waar of nietwaar.

Op de horizontale as (x-as) zie je de aantallen.
Op de verticale as (y-as) zie je de tijd of de onderwerpen.

A
Waar
B
Nietwaar

Slide 11 - Quizvraag

Staafdiagram
Een staafdiagram wordt gebruikt voor het vergelijken van verschillende onderwerpen en heeft losse kolommen.

Hier zie een staafgrafiek met kolommen over de omzet per kwartaal in 2024.

Een afwijkende staafdiagram is een histogram. Ook hier maakt men gebruik van staven, maar zit er geen witruimte tussen de staven. Alle staven zitten tegen elkaar.

Slide 12 - Tekstslide

Welk kwartaal heeft een omzet van € 220.000?
A
Eerste kwartaal
B
Tweede kwartaal
C
Derde kwartaal
D
Vierde kwartaal

Slide 13 - Quizvraag

Lijndiagram
Een lijngrafiek wordt veelal gebruikt om ontwikkelingen in de tijd weer te geven. 

Hiernaast zie je een grafiek over vraag een aanbod, maar zonder de tijd. De vraaglijn staat voor de kopers, de aanbodlijn staat voor de verkopers. 

Op het snijpunt van de twee lijnen heb je evenwicht in prijs en hoeveelheid.

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel bedraagt de evenwichtsprijs bij een aanbod van 340 producten?
A
€ 0,80
B
€ 1,20
C
€ 1,50

Slide 15 - Quizvraag

Kijk nog eens naar de diagram van vraag en aanbod en vooral naar de vraaglijn.

Als de vraag naar een product gering is (weinig kopers), wat kun je dan vertellen over de prijs?
A
Bij een geringe vraag naar een product hoort een lage prijs.
B
Bij een geringe vraag naar een product hoort een evenwichtsprijs.
C
Bij een geringe vraag naar een product hoort een hoge prijs.

Slide 16 - Quizvraag

Lijndiagram
Hiernaast zie je een grafiek over de temperatuurverloop tijdens de dagen dat iemand op vakantie is. Je ziet wel een duidelijk verband tussen de tijd en de waarde. In dit geval tussen 14 vakantiedagen en de gemeten temperatuur.

Je ziet dat tijdens de 6e vakantiedag de gemeten temperatuur het hoogst was en tijdens de 10e dag het laagst.

Slide 17 - Tekstslide

Op welke dagen was de maximum temperatuur hetzelfde?
A
dagen 3, 8 en 11
B
dagen 4 en 11
C
dagen 2 en 6
D
7 en 14

Slide 18 - Quizvraag

Cirkeldiagram
De cirkeldiagram of taartdiagram geeft visueel de verhoudingen van onderwerpen goed weer.
We gaan hier altijd uit van een totaal of een maximale percentage van 100 procent.

Je ziet de prijsopbouw van een broodje gezond. Grappig is te zien dat hier het lage tarief van 9% btw wordt weergegeven als
8% (€ 0,14) op de totale prijs (100%) van een broodje gezond.

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel euro heeft de winkelier zelf voor het broodje gezond betaald? (inkoopprijs)
A
€ 0,07
B
€ 0,14
C
€ 0,89
D
€ 1,75

Slide 20 - Quizvraag

Beelddiagram
Een beelddiagram heeft een vorm van een staafdiagram waarin de lengte van de staven door figuurtjes wordt aangegeven. Een beelddiagram is overzichtelijk en makkelijk in gebruik.

Hiernaast zien je het aantal facebook gebruikers in een bepaald jaar. Elk duimpje staat voor 1 miljoen gebruikers.

Slide 21 - Tekstslide

Kijk naar de vorige dia.

Hoeveel facebookgebruikers waren er in het jaar 2012?
A
7,5
B
750.000
C
0,75 miljoen
D
7.500.000

Slide 22 - Quizvraag

Stroomdiagram
Een bijzondere diagram is de stroomdiagram of flowcharts. Met de stroomdiagram kun je goed een proces (hoe te handelen) aangeven. Er wordt over het algemeen niet gewerkt met waarden/getallen.

In een stroomdiagram maken we gebruik van korte zinnen, figuren, kleuren en pijlen. Eigenlijk een samenvatting of een soort van mindmap over hoe te handelen in een bepaalde situatie.

Hiernaast zie je een (simpele) stroomschema over hoe te handelen bij een kapotte lamp.

Slide 23 - Tekstslide

Stel: je doet de lamp aan, maar er gebeurd niks. Je haalt de gloeilamp uit de lamp en plaats hem in een andere lamp. Hier springt de lamp wel aan.
Wat moet je in zo'n situatie doen?
A
De gloeilamp/ledlamp goed indraaien.
B
De gloeilamp/ledlamp vervangen.
C
De lamp (laten) repareren.

Slide 24 - Quizvraag

Extra informatie
Klik op (of kopieer) voor extra uitleg de onderstaande link:

https://www.mijncalvijn.nl/wiskunde-theorie-havo/statistiek/2-diagrammen 

Slide 25 - Tekstslide

Waarbij moet jij denken aan een cirkeldiagram?
A
Gegevens in staven
B
Gegevens in een lijn
C
Gegevens in een rondje
D
Gegevens in een tabel

Slide 26 - Quizvraag

Een cirkeldiagram is verdeelt in:
A
Legenda
B
Diagrammen
C
Grafen
D
Sectoren

Slide 27 - Quizvraag

Waar zie je een cirkeldiagram?
A
B
C

Slide 28 - Quizvraag

Een cirkeldiagram is altijd
A
360%
B
100%
C
in gelijke stukken verdeeld
D
vierkant

Slide 29 - Quizvraag


Waarover gaat het cirkeldiagram hiernaast?
A
basisberoepsgerichte leerweg (BB)
B
kaderberoepsgerichte leerweg (KB)
C
leerlingenaantallen in het vmbo 2017
D
theoretische leerweg (TL)

Slide 30 - Quizvraag


Hoeveel sectoren heeft dit cirkeldiagram?
A
106.379 samen
B
4 sectoren
C
7 sectoren
D
Ik weet niet wat een sector is

Slide 31 - Quizvraag

Op het plaatje hiernaast zie je een ...
A
staafdiagram
B
plaatjestabel
C
steelblad-diagram
D
beelddiagram

Slide 32 - Quizvraag

Lijndiagram.

Wat was de omzet in juni?
A
5
B
tussen de 4 en 6
C
5.000
D
50.000

Slide 33 - Quizvraag

Wat zijn de ontbrekende antwoorden?
A
1. 55,2 2. 50% 3. 25%
B
1. 44,8 2. 50% 3. 5%
C
1. 44,8 2. 50% 3. 20%

Slide 34 - Quizvraag