Dag 4 - Wonen

Thema 3 Wonen - DAG 4
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Wonen - DAG 4

Slide 1 - Tekstslide

'Nieuwe' woorden

Ik leer de betekenis van zeven (7) woorden.
Ik leer de woorden toepassen in zinnen.
  1. gelukkig(e)
  2. het gordijn
  3. hard(e)
  4. het huis
  5. in
  6. de kamer
  7. de kast

Slide 2 - Tekstslide

gelukkig(e)
  • een blij gevoel
  • een tevreden gevoel

  • zin: Ik ben gelukkig als ik zing.
  • zin: Er zijn veel gelukkige leerlingen in deze klas.
  • zin: Wat maakt jou gelukkig
22

Slide 3 - Tekstslide

het gordijn
  • een stuk stof wat voor het raam hangt.

  • het gordijn - de gordijnen

  • zin: Ik doe het gordijn open. 
  • zin: Als het gordijn dicht is, is het donker.
23

Slide 4 - Tekstslide

hard(e)
  • 1) luid
  • met een hoog volume
  • 2) erg stevig 
  • steen, staal
  • hard <--> zacht

  • zin: Ik schrik van de harde knal.
  • zin: Zij valt hard op de vloer.
24

Slide 5 - Tekstslide

het huis
  • een gebouw waar je in woont
  • het huis - de huizen

  • zin: Mijn huis is klein.
  • zin: Ik woon samen met mijn familie in een groot huis
26

Slide 6 - Tekstslide

in
  • in <-- > uit

  • zin: Ik woon in een huis
  • zin: De poes zit in de doos. 
27

Slide 7 - Tekstslide

Meervoud met een ‘s’.
Heeft een woord twee of meer lettergrepen.
Na -e, -el, -en, -er => schrijf je een ‘s’ in het meervoud.

Slide 8 - Tekstslide

de kamer
  • een ruimte in je huis
  • de kamer - de kamers

  • zin: Ik heb een huis met 4 kamers.
  • zin: In welke kamer staat het bed?
28

Slide 9 - Tekstslide

de kast
  • een plek om je spullen in op te ruimen.

  • de kast -  de kasten

  • zin: Ik zet het boek in de kast.
  • zin: Mijn kleding hangt in de kast.
29

Slide 10 - Tekstslide

De dia's van dag 3 (vrijdag) nog niet gedaan

Slide 11 - Tekstslide

De bel maakt een heel hard ...
21
A
geluid.
B
tril.
C
lawaai.
D
bel.

Slide 12 - Quizvraag

A. Mijn broer ... geen suiker in zijn koffie.
B. Jij ... veel papier!
C. Wij ... veel shampoo.
20
A
A - gebruikt B - gebruikt C - gebruiken
B
A - gebruikt B - gebruik C - gebruiken
C
A - gebruikt B - gebruik C - gebruiken
D
A - gebruikt B - gebruikt C - gebruikt

Slide 13 - Quizvraag

ruiken
zien
voelen
horen

Slide 14 - Sleepvraag

Een geluid kun je ...
A
ruiken.
B
horen.
C
zien.
D
voelen.

Slide 15 - Quizvraag


Ik ... met mijn ... en ik ... een ...
A
luister - oren - hoor - geluid
B
horen - oren - hoor - geluid
C
luister - oren - hoor - bel
D
horen - oren - luister - geluid

Slide 16 - Quizvraag

verwerking van vandaag

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer ben jij gelukkig?
22

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het woord
'(het) gordijn'.
23

Slide 19 - Open vraag

Hoe ziet jouw huis (of slaapkamer) eruit?
25

Slide 20 - Open vraag

De telefoon moet ... de telefoontas.
26

Slide 21 - Open vraag

27
timer
1:00
Welke meubels staan er in jouw kamer?

Slide 22 - Woordweb

In mijn ... staat een ... en
de ... van mijn muur is ...
27-28
A
kamer - kast - gordijn - geel
B
huis - bed - kast - groot
C
kamer - keuken - kleur - hard
D
kamer - kast - kleur - paars

Slide 23 - Quizvraag

Een blij en tevreden gevoel maakt je ..
A
gelukkig
B
ongelukkig

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin hoort bij het woord
gelukkig?
A
De school is niet fijn.
B
Eindelijk weekend!
C
Ik heb een goed cijfer voor mijn toets.
D
Ik mis mijn familie.

Slide 25 - Quizvraag

Een gordijn hangt voor een ...
A
stoel.
B
deur.
C
tafel.
D
raam.

Slide 26 - Quizvraag

De tegenstelling van hard is ...
A
klein.
B
zacht.
C
hoog.
D
groot.

Slide 27 - Quizvraag

A - Mijn tafel is hart.
B - De steen is hard.
C - Ik heb een hart in mijn lichaam.
Welke zinnen zijn goed? Let op de betekenis en op de spelling.
A
A - fout B - goed C - fout
B
A - fout B - fout C - goed
C
A - fout B - goed C - goed
D
A - goed B - goed C - goed

Slide 28 - Quizvraag

In een huis kun je ..
A
vliegen.
B
wonen.
C
autorijden.
D
zwemmen.

Slide 29 - Quizvraag

Zoek een foto van je droomhuis.

(Een huis waarin je heel graag wilt wonen.)

Slide 30 - Open vraag

Welke ruimtes in een huis zijn kamers?
A
de kelder
B
de gang
C
de badkamer
D
de woonkamer

Slide 31 - Quizvraag

Is een gang een kamer of een ruimte in een huis?
A
ruimte
B
kamer

Slide 32 - Quizvraag

Welke zinnen zijn goed?
A. Zij legt boeken in de kast.
B. De boeken liggen in de kast.
C. Jullie zetten de boeken in de kast!
A
A
B
A B C (alle zinnen)
C
A en C
D
B

Slide 33 - Quizvraag