M7 Economische groei - Les 1

H1 Bruto binnenlands product
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H1 Bruto binnenlands product

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Bruto binnenlands product
Waarde van alle in een land 
geproduceerde én verkochte goederen en diensten 
(in een periode, bv. een jaar)

Slide 3 - Tekstslide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Objectieve methode. Objecten (producten) => wat wordt geproduceerd, toegevoegde waarde
  • Subjectieve methode. Subjecten (personen) => Inkomen dat verdiend wordt met productiefactoren (KANO).
  • Bestedingsmethode. Wat in een land wordt uitgegeven => (moet dan ook geproduceerd/verkocht zijn)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Objectieve methode
Alle toegevoegde waarden van alle bedrijven in Nederland bij elkaar optellen => Bruto toegevoegde waarde
  • Bedrijven 'verliezen' echter ook waarde doordat hun kapitaalgoederen minder waarde worden => afschrijvingen

Slide 6 - Tekstslide

Afschrijvingen
Bedrijven hebben kapitaalgoederen (bv. panden, machines, auto's)
  • Die worden minder waard (door slijtage bij gebruik of gewoon door het verstrijken van de tijd).
  • Waardedaling kapitaalgoederen noemen we afschrijvingen.

Slide 7 - Tekstslide

Objectieve methode
Alle toegevoegde waarden van alle bedrijven in Nederland bij elkaar optellen => Bruto toegevoegde waarde => BBP
  • Bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen = Netto toegevoegde waarde => NBP (netto binnenlands product)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Bruto toegevoegde waarde berekenen
  • Toegevoegde waarde = Waarde verkopen - Waarde inkopen
  • Inkopen: ingekochte goederen én diensten
  • Inkopen dus ook => verzekeringen en elektriciteit
  • Inkopen + wat bedrijf 'toegevoegd' heeft = verkoopwaarde
  • Toegevoegde waarde bestaat uit => vergoedingen voor arbeid (loon), kapitaal (rente), natuur (pacht) en ondernemerschap (winst)

Slide 10 - Tekstslide

Bruto toegevoegde waarde van een land
  • Mensen 'produceren' niet alleen in bedrijven, maar ook bij de overheid. Die waarde meten we niet als we alleen kijken naar wat er verkocht is.
  • Wordt toch meegeteld in BBP => ambtenarensalarissen.

Slide 11 - Tekstslide

Bakkerij bv
Inkopen meel etc. 800, Inkopen diensten 200, Afschrijving oven 200, Personeel 1500, Winst 1800, Verkopen 4500
  • BTW: 4500 - 1000 = € 3500 
  • NTW: 3500 - afschrijvingen 200 = € 3300 
  • => beloning productiefactoren (arbeid 1500, ondernemerschap 1800)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Bruto toegevoegde waarde berekenen
Toegevoegde waarde = Waarde verkopen - Waarde inkopen.
Net al gezegd:
  • Toegevoegde waarde bestaat uit => vergoedingen voor arbeid (loon), kapitaal (rente), natuur (pacht) en ondernemerschap (winst)
  • De netto toegevoegde waarde moet dus gelijk zijn aan alle inkomens => BBP berekenen met subjectieve methode

Slide 14 - Tekstslide

Subjectieve methode
Totaal van de (primaire) inkomens die verdiend worden met het ter beschikking stellen van productiefactoren.
Wat zijn de productiefactoren (en de vergoeding daarvoor)?
  • Arbeid (loon werknemers)
  • Kapitaal (huur, rente/interest)
  • Ondernemerschap (winst, dividend)
  • Natuur (pacht)

Slide 15 - Tekstslide

Subjectieve methode
  • Bruto binnenlands product = Bruto binnenlands inkomen
  • BBP = BBI
  • Afschrijvingen eraf => NBP (leren als verschil bruto en netto)
  • Netto binnenlands product = Netto binnenlands inkomen
  • NBP = NBI

Slide 16 - Tekstslide

Want BBP = BBI

Slide 17 - Tekstslide

Subjectieve methode - Arbeid
Loonquote: loon / NBI x 100% (aandeel van loon in NBI)
  • Winst van zelfstandigen is ook een vergoeding voor het werk => soort loon. Daarom:
  • Arbeidsinkomen = looninkomen + winst van zelfstandigen 
  • Arbeidsinkomensquote (AIQ): arbeidsinkomen / NBI x 100%

Slide 18 - Tekstslide

Opgaven

§1.1 - 1 
§1.2 - 1, 3, 4 
§1.3 - 1, 2, 4, 5, 6 

Slide 19 - Tekstslide

Bruto binnenlands product
3 manieren om dat te berekenen: 
  • Bestedingsmethode. Bestedingen in land = geld dat in land wordt uitgegeven door gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (E) - geld dat in buitenland wordt uitgegeven (M).

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link