Toets H1: lezen, woorden, spelling

Zoek de zevende dwerg

  • Ga rustig zitten
  • Ssst, niks voorzeggen
  • Begin enthousiast te zwaaien als je de zevende dwerg gevonden hebt.
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zoek de zevende dwerg

  • Ga rustig zitten
  • Ssst, niks voorzeggen
  • Begin enthousiast te zwaaien als je de zevende dwerg gevonden hebt.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Planning tot de volgende toets doornemen
  • Theorie woordenschat uit NN
  • Aan de slag met oefeningen uit het boek

Slide 2 - Tekstslide

  • Volgende toets woensdag 11 november (weging 2x)
    Hoofdstuk 1: lezen, woordenschat, spelling (werkwoorden en leestekens)

  • Deze week: woordenschat 

  • Volgende week: spelling (leestekens)

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak kan een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger maken.

Slide 4 - Tekstslide

1. Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object en het beeld.

De verkoop van deze mobieltjes (o) loopt als een trein (b).

Tussen object en beeld is een overeenkomst. Wat is hier de overeenkomst?

Slide 5 - Tekstslide

1. Vergelijking
Let op verbindingswoorden; als, zo...als, lijkt wel, is net, een...van een...

Nog meer voorbeelden: 
Hij ging er als een haas vandoor.
Zij heeft een hart van goud.
Haar gezicht werd zo rood als een kreeft.

Slide 6 - Tekstslide

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 7 - Tekstslide

2. Metafoor
Het object wordt weggelaten en helemaal vervangen door het beeld. Je moet zelf de betekenis achter het beeld (= object) vaststellen!

Niemand wil vrienden zijn met zo'n heks (= onaardig meisje)
Een vruchtbare vergadering (= een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web (= zij heeft veel contacten)

Slide 8 - Tekstslide

Wat een zwijnenstal
Wat een zwijnenstal.

Slide 9 - Tekstslide

2. Metafoor
Werkwoorden kunnen ook een metafoor zijn:
Ik vlieg (b) altijd door de boeken van Roald Dahl heen. (= snel lezen)

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:
Appels met peren vergelijken. (= onmogelijke overeenkomst)
Kleine potjes hebben grote oren. (= kinderen horen alles)

Slide 10 - Tekstslide

3. Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Het schip danste op de golven

Slide 11 - Tekstslide

Vragen?

Slide 12 - Tekstslide

Moet je die reus eens zien!
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Het bedrijf omarmde de nieuwe medewerkers.
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Mijn zusje gedraagt zich als een prinses.
A
Personificatie
B
geen van drieën
C
Metafoor
D
Vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 1, 2 en 3 (blz 43-45)

Klaar? 
Ga door met opdracht 4 en 5 (45-47)

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 16 - Tekstslide

Handjes in de lucht
Welke drie dingen hebben we gisteren geleerd?

Slide 17 - Tekstslide

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 18 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
geen van drieën

Slide 19 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 20 - Quizvraag

Vandaag
  • SO bespreken

  • Huiswerk bespreken

  • Werken uit NN

Slide 21 - Tekstslide

Bespreken so

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 4 t/m 7 (blz 26 en 27)

Klaar? 
Nakijken met antwoordenboek

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 24 - Tekstslide

Yes, daar gaan we weer!

  • Doe je telefoon in de telefoontas
  • Ga rustig zitten 
  • Pak je spullen
Hmmm, welke werkwoordsvormen zijn dit?

Slide 25 - Tekstslide

Vandaag
  • Aankomende toets bespreken

  • Huiswerk doornemen

  • Beeldspraak oefenen

Slide 26 - Tekstslide


Toets volgende week

Slide 27 - Tekstslide

Hoe ziet de toets er straks uit?
  • Lezen: tekst met vragen over hoofdgedachte, onderwerp, kernzinnen, inhoudsvragen.
  • Woordenschat: betekenis en synoniemen
    van woorden maar ook metafoor, personificatie en 
    vergelijking.
  • Spelling: Leestekens en werkwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
opdracht 1 t/m 3 (25-26)

opdracht 4 t/m 7 af
(26-27)

Slide 29 - Tekstslide

Personificatie, metafoor of vergelijking?

  1. Mijn fietslamp weigerde dienst
  2. De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank
  3. De engel van hiernaast
 

Slide 30 - Tekstslide

Even testen...

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

In welke zin zijn de leestekens en hoofdletters correct geplaatst, in zin A of zin B?
A. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, ze gaat daar logeren bij een vriendin.

B. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, waar ze gaat winkelen met haar moeder 

Slide 33 - Tekstslide

In welke zin zijn de leestekens en hoofdletters correct geplaatst, in zin A of zin B?
A. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, ze gaat daar logeren bij een vriendin. > komma moet een punt zijn. 

B. Zaterdag gaat Milena naar Amsterdam, waar ze gaat winkelen met haar moeder 

Slide 34 - Tekstslide

Na deze les
  • Weet je waarom leestekens in een tekst noodzakelijk zijn.
  • Herken je de verschillende leestekens: punt,  komma, puntkomma en dubbele punt.
  • Kan je deze leestekens correct in een tekst verwerken.

Slide 35 - Tekstslide

Leestekens
;



Slide 36 - Tekstslide

Kommagebruik

Spaar de moordenaar, niet doden!

Spaar de moordenaar niet, doden!

Slide 37 - Tekstslide

Gebruik van een punt (.)
Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt (.):

voorbeeld: 
We hebben een fijne vakantie gehad. 

Slide 38 - Tekstslide

Gebruik komma (,)
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe zin, gebruik je een komma: 
- tussen twee persoonsvormen: Als jij niet belt, bel ik zelf wel even
- voor voegwoorden als maar, omdat, zodat, doordat, nadat enz. 
(let op: er komt geen komma bij en en of): 
Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben.
- als je de delen van de zin niet los uit kunt spreken: 
We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde. 

Slide 39 - Tekstslide

Gebruik puntkomma (;)
Als twee zinnen sterk met elkaar samenhangen kun je een puntkomma gebruiken (maar een punt mag ook). 

voorbeeld: 
Onze nieuwe computers zijn sneller dan de oude; ze zijn bovendien goedkoper.

Slide 40 - Tekstslide

Gebruik dubbele punt (:)
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een toelichting bij de eerste zin. In dat geval verbind je de twee zinnen met een dubbele punt. 

voorbeeld: 
Ik ben er niet aan toegekomen: de gasten waren te laat weg.
Je kunt zo'n dubbele punt vervangen door een komma + want

Slide 41 - Tekstslide

Vragen?

Slide 42 - Tekstslide

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 1, 2 en 3 blz. 34-35

Klaar?
Vrolijk zwaaien!

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 43 - Tekstslide

Volgende les leesboek mee!
Doei!

Slide 44 - Tekstslide

Pak je leesboek
Tas van tafel en 
begin met lezen




Geen leesboek of al uit?
Ga vast woordjes leren!
timer
20:00

Slide 45 - Tekstslide

Hoe ziet de toets er straks uit?
  • Lezen: tekst met vragen over hoofdgedachte, onderwerp, kernzinnen, inhoudsvragen.
  • Woordenschat: betekenis en synoniemen
    van woorden maar ook metafoor, personificatie en 
    vergelijking.
  • Spelling: Leestekens en werkwoorden

Slide 46 - Tekstslide

Lezen
  • Onderwerp

  • Hoofdgedachte

  • Kernzin

  • Inhoudsvragen

Slide 47 - Tekstslide

Woordenschat
  • Betekenis van woorden

  • Synoniemen van woorden

  • Beeldspraak: metafoor, personificatie, vergelijking 

Slide 48 - Tekstslide

Spelling
  • De juiste leestekens invullen tussen de haakjes [...] 

  • Noteer de juiste werkwoordsvorm (vervoegen)

Slide 49 - Tekstslide

Extra oefenen en leren?
Cambiumned

Digitale materiaal van Nieuw Nederlands

Slide 50 - Tekstslide

Morgen
toets

Slide 51 - Tekstslide

Vandaag toets H1

  • Telefoon in telefoontas
  • Ga rustig zitten
  • Alleen een (blauwe/zwarte) pen op tafel

Slide 52 - Tekstslide

Toets H1
Klaar?

Draai je toets om

Pak je spullen

Je kunt vast gaan

Tot volgende week!
timer
45:00

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide