In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 18 Tabellen les 2
Tabellen opdracht 6 t/m 14 bladzijde 184 t/m 190
Studiemeter startrekenen online -
domein 4 - oefeningen - tabellen invullen
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
* Je weet wat een tabel is
* Je weet wat een rij is
* Je weet wat een cel is
* Je kunt een tabel aflezen
* Je kunt rekenen met de gegevens uit een tabel
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling
Je kunt in een tabel informatie overzichtelijk en schematisch laten zien.
In een tabel is informatie ingedeeld in rijen en kolommen.
EenRIJ loop van links naar rechts.
Een KOLOM loopt van boven naar beneden.
Een hokje van een tabel noem je een cel.
Slide 3 - Tekstslide
Dus .....
Een tabel:Een overzichtelijke weergave in een schema.
Doel:Uit een tabel kun je informatie halen.
Rij:loopt van rechts naar links.
Kolom:loopt van boven naar beneden.
Cel:Eén hokje van een tabel noem je cel.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een tabel?
In een tabel staat informatie overzichtelijk weergegeven. Je kunt hierin informatie opzoeken
Slide 5 - Tekstslide
Welke zin is waar?
A
Deze tabel heeft 4 kolommen en 3 rijen.
B
Deze tabel heeft 3 kolommen en 4 rijen
Slide 6 - Quizvraag
Een voorbeeld
Als je wilt weten hoeveel personen er in 2004 in deventer wonen kijk je in de linker rij bij 2004 en vervolgens kijk je aan de rechter kant bij aantal personen om dit af te lezen
Slide 7 - Tekstslide
Oefenopgave
veel bezoekers had de kerstmarkt in Maastricht gemiddeld per dag?
Rond het antwoord af op een duizendtal.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het antwoord op de vorige vraag?
A
24.000
B
25.000
C
27.000
D
20.00
Slide 9 - Quizvraag
Oefenvraag
Op maandag zat op een kwart van de verkochte normale kaartjes een toeslag voor een vipplaats.
Wat was op maandag de opbrengst van de toeslag voor vipplaatsen?
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het antwoord op de oefenvraag
Slide 11 - Open vraag
www.studiemeter.nl
Slide 12 - Link
Rekenen Hoofdstuk 18 Tabellen
Hoe vul je een tabel in? Je moet zorgen dat de informatie die je leest in de tekst op de goede plek zet.
Voorbeeld
Tanja en Sjoerd hebben een bijbaantje. Tanja werkt in januari 26 uur, februari 23 uur, maart 25 uur. Sjoerd werkt in januari 21 uur, februari 22 uur, maart 26 uur.
Slide 13 - Tekstslide
Uitleg blz. 183
Tanja en Sjoerd hebben een bijbaantje. Tanja werkt in januari 26 uur, februari 23 uur, maart 25 uur. Sjoerd werkt in januari 21 uur, februari 22 uur, maart 26 uur.
Vul de tabel in:
Januari
Februari
Maart
Tanja
26 uur
Sjoerd
Slide 14 - Tekstslide
Uitleg blz. 183
Tanja en Sjoerd hebben een bijbaantje. Tanja werkt in januari 26 uur, februari 23 uur, maart 25 uur. Sjoerd werkt in januari 21 uur, februari 22 uur, maart 26 uur.