Bij atriumfibrilleren:
- vertraging van de AV-geleiding in het hart;
- verlenging van de refractaire periode;
- verlaging van de hartfrequentie.
Bij hartfalen:
- afname van hartfrequentie en hartminuutvolume;
- toename van ejectiefractie;
- afname van hypertrofie in myocard.
Bij hypertensie:
- afname hartfrequentie en hartminuutvolume. Hierdoor daalt de bloeddruk;
- remming van de renineafgifte. Hierdoor neemt het angiotensine II gehalte af, waardoor de bloeddruk daalt.
Bij hyperthyreoïdie:
- symptoombestrijding van hyperthyreoïdie zoals tremor, tachycardie.
Bij migraine:
- afname van het aantal migraine-aanvallen (wrs door vergroting vaatweerstand, maar niet helemaal duidelijk)