4 mavo quiz signaalwoorden
1 / 59
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
le cambrioleur
A
de eigenaar
B
de inbreker
C
de bestuurderr
Slide 3 - Quizvraag
interdire
A
vergeten
B
verbieden
C
voorspellen
Slide 4 - Quizvraag
le coupable
A
de post
B
de dief
C
de schuldige
Slide 5 - Quizvraag
lourd
A
de vlag
B
licht
C
zwaar
Slide 6 - Quizvraag
la queue
A
de vlag
B
de rij
C
de voorspelling
Slide 7 - Quizvraag
la circulation
A
de circulatie
B
het blikje
C
het verkeer
Slide 8 - Quizvraag
la moustique
A
de mug
B
de mist
C
het voertuig
Slide 9 - Quizvraag
de postbode =
Slide 10 - Open vraag
de eigenaar =
Slide 11 - Open vraag
vergeten =
Slide 12 - Open vraag
de brandweerman=
Slide 13 - Open vraag
de voorspelling =
Slide 14 - Open vraag
het voertuig =
Slide 15 - Open vraag
de dief =
Slide 16 - Open vraag
le saut
A
de receptie
B
de sprong
C
de regen
Slide 17 - Quizvraag
la matinée =
A
om 12h00 's middags
B
de avond
C
de ochtend
Slide 18 - Quizvraag
s'occuper de =
A
rijden
B
zorgen voor
C
klimmen
Slide 19 - Quizvraag
escalader =
A
parkeren
B
vertrekken
C
klimmen
Slide 20 - Quizvraag
la pluie =
A
de regen
B
de bril
C
de uitverkoop
Slide 21 - Quizvraag
l'arrêt
A
de afspraak
B
de kledingmaat
C
de bushalte
Slide 22 - Quizvraag
l'incendie =
A
de afspraak
B
het ongeval
C
de brand
Slide 23 - Quizvraag
le rendez -vous
A
de afspraak
B
de aanbieding
C
de werkzaamheden
Slide 24 - Quizvraag
les travaux =
A
de kledingmaat
B
de werkzaamheden
C
de uitverkoop
Slide 25 - Quizvraag
les lunettes =
A
de bril
B
de halte
C
de brand
Slide 26 - Quizvraag
de handtekening =
Slide 27 - Open vraag
wegjagen =
Slide 28 - Open vraag
van mening veranderen
Slide 29 - Open vraag
de volgende keer =
Slide 30 - Open vraag
le vent =
A
de kooi
B
de sleutel
C
de wind
Slide 31 - Quizvraag
la cage =
A
de wind
B
de kooi
C
het milieu
Slide 32 - Quizvraag
caresser =
A
aaien
B
opruimen
C
dragen
Slide 33 - Quizvraag
mort/ morte
A
vrij
B
dood
C
korting
Slide 34 - Quizvraag
la clé =
A
de wind
B
de kooi
C
het onderzoek
D
de sleutel
Slide 35 - Quizvraag
la contribution
A
het onderzoek
B
de bijdrage
C
de voorstelling
Slide 36 - Quizvraag
l'environnement =
A
de bloem
B
het milieu
C
de prijs
Slide 37 - Quizvraag
la fleur =
A
de prijs
B
de bloem
C
de korting
Slide 38 - Quizvraag
Pas question!
A
Geen sprake van!
B
Geen vraag!
C
Niet doen!
Slide 39 - Quizvraag
ranger =
A
aaien
B
voorspellen
C
opruimen
Slide 40 - Quizvraag
la réduction=
A
de voorstelling
B
de korting
C
de hoogtevrees
Slide 41 - Quizvraag
bref
A
vervolgens
B
kortom
C
verder
Slide 42 - Quizvraag
le spectacle =
A
de sleutel
B
de voorstelling
C
de hoogtevrees
Slide 43 - Quizvraag
le vertige =
A
de hoogtevrees
B
de dierentuin
C
de korting
Slide 44 - Quizvraag
le zoo =
A
de dierentuin
B
het museum
C
de voorstelling
Slide 45 - Quizvraag
OU
A
OF
B
EN
C
MAAR
D
WAAR
Slide 46 - Quizvraag
MAINTENANT
A
VANDAAG
B
MORGEN
C
MAAR
D
NU
Slide 47 - Quizvraag
SOUVENT
A
ALTIJD
B
VAAK
C
SOMS
D
TOCH
Slide 48 - Quizvraag
DONC
A
MEER
B
VOORDAT
C
ZONDER
D
DUS
Slide 49 - Quizvraag
POURTANT
A
BOVENDIEN
B
DAAROM
C
TOCH
D
OOK
Slide 50 - Quizvraag
TOUJOURS
A
SOMS
B
VAAK
C
ALTIJD
D
NOOIT
Slide 51 - Quizvraag
ENSUITE
A
OMDAT
B
EERST
C
VERVOLGENS
D
VOORDAT
Slide 52 - Quizvraag
PAR CONTRE
A
DAARENTEGEN
B
DAARMEE
C
ZONDER
D
SOMS
Slide 53 - Quizvraag
BIEN QUE
A
TOCH
B
MAAR
C
HOEWEL
D
DUS
Slide 54 - Quizvraag
D'AILLEURS
A
TOCH
B
TROUWENS
C
OOK
D
DUS
Slide 55 - Quizvraag
Slide 56 - Tekstslide
Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais
Slide 57 - Quizvraag
Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
par contre
D
cependant
