HA1: formuleren: verwijswoorden

Formuleren
verwijswoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren
verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat verwijswoorden zijn

Ik weet wat mannelijk, vrouwelijk en onzijdig is


Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is

of

wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Tekstslide

Geslacht

We maken onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden


  • hij en zijn  verwijzen naar mannelijke (m) woorden
  • zij en haar  verwijzen naar vrouwelijke (v) woorden
  • het en zijn  naar onzijdige (o) woorden

Slide 4 - Tekstslide

Mannelijk
  • mannelijke personen of dieren
  • zelfstandig gebruikte werkwoordstammen
  • woorden met achtervoegsel -aar, -aard, -er en -erd (dronkaard, engerd)


Slide 5 - Tekstslide

vrouwelijk
  • vrouwelijke personen of dieren
  • woorden op -heid, -nis, -schap (waarheid, kennis, wetenschap)
  • woorden op -te, -de (diepte, liefde)
  • woorden op -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij (voogdij, razernij)
  • woorden op -ing, -st (beschaving, winst, komst)
  • woorden op -ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie (familie, politie, biologie, filosofie)

Slide 6 - Tekstslide

vrouwelijk
  • woorden op -theek, -teit, -iteit (discotheek, puberteit)
  • woorden op -tuur en -suur (natuur, censuur)
  • woorden op -age, -ine, -se (bagage, discipline, analyse)
  • woorden op -ade, -ide, -ode, -ude (tirade, periode)
  • woorden op -sis, -xis, -tis (crisis, syntaxis)

Slide 7 - Tekstslide

mannelijk en vrouwelijk
Sommige woorden zijn mannelijk en vrouwelijk. Je maakt dan zelf een keuze

Slide 8 - Tekstslide

onzijdig
  • woorden waar je "het" voor kunt zetten
  • verkleinwoorden (het huisje, het katje)
  • zelfstandige naamwoorden die beginnen met ge-, be-, ont- + werkwoord stam (gezeur)
  • landen en steden

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen

link 1: de of het?

link 2: de of het of beide?

link 3: waarnaar verwijst het woord?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link