De kandidaten kunnen de opvattingen van Clark, Kockelkoren, Verbeek en De Mul over de vraag of het wezen van de mens verandert door de omgang met techniek en wetenschap uitleggen, vergelijken, toepassen en evalueren. Daarbij kunnen zij de volgende standpunten betrekken:
• dat mensen van nature al technologische wezens zijn (Clark);
• dat omgang met techniek de zintuiglijke ervaring verandert (Kockelkoren);
• dat omgang met techniek het moreel oordeelsvermogen verandert (Verbeek);
• dat hedendaagse techniek de menselijke identiteit verandert (De Mul).