Je gebruikt het om woorden te koppelen en om delen van woorden weg te laten. In deze les leer je wanneer je dit teken kunt gebruiken.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
§4 spelling
Koppelteken en weglatingsstreepje
Het gaat om dit teken: -
Je gebruikt het om woorden te koppelen en om delen van woorden weg te laten. In deze les leer je wanneer je dit teken kunt gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Samenstelling
Samenstelling = een woord dat bestaat uit twee of meer woorden.
rood harig meisje | roodharig meisje
grote bos brand | grote bosbrand
Slide 2 - Tekstslide
- als koppelteken
Wanneer wel een streepje en wanneer niet?
autoband | auto-ongeluk
chocoladevla | chocolade-ijs
radiozender | radio-uitzending
Slide 3 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel: samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress = tentamenstress
Slide 4 - Tekstslide
- als koppelteken
Uitzondering 1:
Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk
Slide 5 - Tekstslide
politie + academie
A
politie academie
B
politieacademie
C
politie-academie
Slide 6 - Quizvraag
studie + avond
A
studie avond
B
studieavond
C
studie-avond
Slide 7 - Quizvraag
gala + avond
A
gala avond
B
galaavond
C
gala-avond
Slide 8 - Quizvraag
domino + effect
A
domino effect
B
dominoeffect
C
domino-effect
Slide 9 - Quizvraag
rij + examen
A
rij examen
B
rijexamen
C
rij-examen
Slide 10 - Quizvraag
- als koppelteken
Uitzondering 2:
Je gebruikt ook een koppelteken als er 3 dezelfde medeklinkers naast elkaarstaan.
bijvoorbeeld:
business + strategie = business-strategie
Slide 11 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 2:
Je gebruikt ook een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties
bijvoorbeeld:
doe het zelf + zaak = doe-het-zelfzaak
(Je schrijft de samenstelling met deze combinatie dan wel vast aan de combinatie)
Slide 12 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 3:
Je gebruikt ook een koppelteken bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St. of Sint. Maar niet bij een afkorting die je als woord uitspreekt.
bijvoorbeeld:
A4-papier, Sint-Antonius,
havoleerling
Slide 13 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 4:
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen
bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland
Slide 14 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 5
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-
Bijvoorbeeld:
oud-burgemeester, interim-directeur.
Slide 15 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 6:
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro- alleen als er een hoofdletter na komt. Zo niet, schrijf je ze aan elkaar.
bijvoorbeeld:
oer-Hollands, maar oerknal
Slide 16 - Tekstslide
- als koppelteken
Regel 7:
Je gebruikt een koppelteken bij samenstellingen met twee gelijkwaardige woorden (het ene woord geeft niet de soort aan, zoals bij 'gewone' samenstellingen).