Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
17-12-2020 herhaling sinus -en cosinusregel+ rekenen
Welkom!
Je hebt nodig: boek (blz. 140), schrift en op je mobiel Lessonup
1 / 43
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Wiskunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
In deze les zitten
43 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welkom!
Je hebt nodig: boek (blz. 140), schrift en op je mobiel Lessonup
Slide 1 - Tekstslide
Schrijf de sinusregel op, maak een foto en stuur het door
Slide 2 - Open vraag
Sinusregel
sin
(
α
)
a
=
sin
(
β
)
b
=
sin
(
γ
)
c
Slide 3 - Tekstslide
Schrijf de cosinusregel op, maak een foto en stuur het door
Slide 4 - Open vraag
cosinusregel
a
2
=
b
2
+
c
2
−
2
b
c
⋅
cos
(
α
)
b
2
=
a
2
+
c
2
−
2
a
c
⋅
cos
(
β
)
c
2
=
a
2
+
b
2
−
2
a
b
⋅
cos
(
γ
)
Slide 5 - Tekstslide
Kijk mee naar vraag 5 op blz. 140.
Welke regel zou je gebruiken om hoek ADB te berekenen en waarom?
Slide 6 - Open vraag
Kijk weer mee naar vraag 5 op blz. 140.
Als je hoek ADC weet, hoe kun je dan hoek C berekenen?
Slide 7 - Open vraag
Kijk weer mee naar vraag 5 op blz. 140.
Als je hoek ABD weet, hoe zou je dan hoek ADC kunnen berekenen?
Slide 8 - Open vraag
Rekentoets 3F voorbeeldtoets
Zonder rekenmachine.
Slide 9 - Tekstslide
Toetsjaar:
Schooltype:
Duur:
Naam toets:
Opgaven zonder rekenmachine
2018
HAVO
60 minuten
Voorbeeldtoets rekenen (basis 2017)
Slide 10 - Tekstslide
Je mag geen rekenmachine gebruiken.
Ja mag kladpapier en woordenboek gebruiken.
Bij de meeste opgaven moet je het antwoord invoeren.
Voer alleen het getal in.
Bij meerkeuzeopgaven moet je het antwoord aanklikken.
Een antwoord kan ook een negatief getal zijn, plaats dan een "-" teken voor je antwoord.
Schrijf decimale getallen met een komma, schrijf duizendtallen aan elkaar (geen punt ertussen).
Slide 11 - Tekstslide
1005 - 434 =
1
Slide 12 - Open vraag
1005 - 434 = 571
Oplossing bijvoorbeeld "onder elkaar zetten":
1005
434
------ -
571
of doortellen:
Van 434 naar 500 = 66
Van 500 naar 1000 = 500
Van 1000 naar 1005 = 5
66 + 500 + 5 = 571
Slide 13 - Tekstslide
4 x 15,75 =
2
Slide 14 - Open vraag
4 x 15,75 =
63
Oplossing bijvoorbeeld:
4 x 15 = 60
4 x 0,75 = 3
60 + 3 = 63
Slide 15 - Tekstslide
13 : 40 =
3
Slide 16 - Open vraag
13 : 40 =
0,325
Oplossing bijvoorbeeld:
Staartdeling:
40 / 13 \
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Video
13,4 m = ........ cm
2
2
4
Slide 20 - Open vraag
13,4 m
2
=
134 000
cm
2
Oplossing:
Van m naar cm is twee stapjes;
Maar omdat het vierkante (centi)meters zijn gaan er per stapje twee "nullen" af of bij.
Dus van m
2
naar dm
2
: 13,4 m
2
= 1 340 dm
2
En van dm
2
naar cm
2
: 1 340 dm
2
= 134 000 cm
2
Slide 21 - Tekstslide
90 % van 88 is gelijk aan:
5
Slide 22 - Open vraag
90% van 88 is gelijk aan:
79,2
Oplossing:
10% van 88 = 8,8 (88 : 10)
88 - 8,8 = 79,2
of
8,8 x 9 = 79,2
Slide 23 - Tekstslide
1366 + 176 =
6
Slide 24 - Open vraag
1366 + 176 =
1542
Oplossing:
1366
176
------ +
1542
Slide 25 - Tekstslide
5,8 x (17 + 23) =
7
Slide 26 - Open vraag
5,8 x (17 + 23) =
232
Oplossing:
Eerst haakjes wegwerken: 17 + 23 = 40
5,8 x 40 =
Bijvoorbeeld de komma wegstrepen tegen het tiental:
58 x 4 = ??
4 x 50 = 200
4 x 8 = 32
200 + 32 = 232
Slide 27 - Tekstslide
420 - 135 + 240 =
8
Slide 28 - Open vraag
420 - 135 + 240 = 525
Oplossing:
Alleen maar + & - dus volgorde maakt niet uit.
Bijvoorbeeld eerst de "+":
420 + 240 = 660
660 - 135 = 525
Noot: eerst de min kan ook maar is in dit geval moeilijker.
Slide 29 - Tekstslide
0,6 m + 750 cm = .... dm
9
Slide 30 - Open vraag
0,6 m + 750 cm =
81
dm
Oplossing:
Eerst alles omrekenen naar dm:
0,6 m = 6 dm
750 cm = 75 dm
6 + 75 = 81 dm
Slide 31 - Tekstslide
3/8 deel van 344 is gelijk aan
10
Slide 32 - Open vraag
3/8 deel van 344 is gelijk aan
129
Oplossing:
Eerst 1/8 deel van 344 uitrekenen:
Bijvoorbeeld 344 : 8 = ??
320 : 8 = 40
24 : 8 = 3
40 + 3 = 43
Dan 3/8 deel uitrekenen:
3 x 43 = ??
3 x 40 = 120
3 x 3 = 9
120 + 9 = 129
Slide 33 - Tekstslide
Welk getal is het grootst?
11
A
0,341
B
0,431
C
0,0341
D
0,0431
Slide 34 - Quizvraag
Welk getal is het grootst?
Oplossing:
0,431
Hoe meer "nullen" er achter de komma staan, hoe kleiner het getal.
Slide 35 - Tekstslide
0,8 : 0,002 =
12
Slide 36 - Open vraag
0,8 : 0,002 =
400
Oplossing:
Eerst maar eens met "nullen" gaan schuiven:
0,8 : 0,002 =
8 : 0,02 (aan beide kanten x10 => komma naar rechts) =
80 : 0,2 (nog eens x 10 aan beide kanten) =
800 : 2 = 400
Slide 37 - Tekstslide
1,7 - 5,43 =
13
Slide 38 - Open vraag
1,7 - 5,43 =
-3,73
Oplossing:
Bijvoorbeeld eerst naar "nul" rekenen:
Door van 1,7 naar 0 te gaan blijven er nog: 5,43 - 1,7 "over".
5,43 - 1,7 = 3,73
0 - 3,73 = -3,73
Slide 39 - Tekstslide
20 is ......% van 50.
14
Slide 40 - Open vraag
20 is
40
% van 50
Oplossing:
20 : 50 x 100% --> 40
(deel van geheel)
Of eerst 10% van 50 uitrekenen (bijv. met een tabel):
100% 10% 40%
50 5 20
Slide 41 - Tekstslide
1/4 van 210 gram = ..... gram
15
Slide 42 - Open vraag
1/4 van 210 gram =
52,5
gram
Oplossing:
Bijvoorbeeld:
210 : 4 = ??
Of eerst door de helft delen en dan nog eens door de helft:
210 : 2 = 105
105 : 2 = 52,5
Slide 43 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Oefentoets rekenen 3F
December 2018
- Les met
33 slides
Rekenen
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Rekentoets 3F-A met uit leg
Juli 2023
- Les met
32 slides
Rekenen
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
L110: Delers en veelvouden - negatieve getallen
Februari 2023
- Les met
14 slides
Wiskunde
Lager onderwijs
Herhaling Vergelijkingen 3E
Januari 2023
- Les met
17 slides
Wiskunde
Secundair onderwijs
Oefentoets Sprong 3
Februari 2023
- Les met
20 slides
Wiskunde
Lager onderwijs
Handig rekenen met hoofdbewerkingen
16 dagen geleden
- Les met
39 slides
Mavo
Wiskunde
+1
Secundair onderwijs
1. Handig rekenen met hoofdbewerkingen: tips
16 dagen geleden
- Les met
37 slides
Mavo
Wiskunde
+1
Secundair onderwijs
Module 2: Eentermen en veeltermen in vraagstukjes
Oktober 2023
- Les met
24 slides
Wiskunde
Secundair onderwijs