Herhaling Unidad 1 (completo)

Español A1/A2 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Español A1/A2 

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
- Pronunciación
- Repasar Unidad 1

Slide 2 - Tekstslide

La pronunciación
  1. Mi amiga se llama Cecilia.
  2. Tengo dos gatos y tres perros.
  3. Sois un poco locos pero eso me gusta.
  4. Este verano voy de vacaciones a Venezuela.
  5. Mis hermanos siempre me ayudan.
  6. Viajar es una gran pasión mía.
  7. Voy a la escuela en el coche de mi padre. 

Slide 3 - Tekstslide

Unidad 1

El verbo 'ser'
El verbo 'tener'
El sustantivo
El adjetivo
Los números de 0 a 20

Slide 4 - Tekstslide

¿Qué significa 'ser'?
Yo soy holandesa
eres médico
Adrián es español
Nosotros somos amigos
Ana y María son dentistas
Vosotros sois profesores


Slide 5 - Tekstslide

El verbo SER (zijn)
Yo
Soy
Eres
Él/ella/usted
Es
Nosotros
Somos
Vosotros
Sois
Ellos/ellas/ustedes
Son

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'ser'?
Je gebruikt 'ser' bij:

- Eigenschappen (yo soy tímida -> ik ben verlegen)
- Beroepen (eres dentista -> jij bent tandarts)
- Nationaliteiten (él es holandés -> hij is Nederlands)

Slide 7 - Tekstslide

¿Qué significa 'tener'?

Yo tengo dieciocho (18) años
tienes dos hermanos
Ella tiene una madre
Nosotros tenemos un libro
Vosotros tenéis un padre
Ellos tienen una relación

Slide 8 - Tekstslide

El verbo TENER (hebben)
Yo
Tengo
Tienes
Él/ella/usted
Tiene
Nosotros
Tenemos
Vosotros
Tenéis
Ellos/ellas/ustedes
Tienen

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'tener'?
Usamos el verbo TENER para:

- Bezit (ella tiene un gato -> zij heeft een kat)
- Leeftijd (yo tengo veinte años -> ik ben twintig jaar)
- (+ que) moeten (tienes que estudiar -> jij moet studeren)

Slide 10 - Tekstslide

Los artículos + sustantivos

Slide 11 - Tekstslide

Het Spaans kent twee soorten zelfstandige naamwoorden:

Vrouwelijk
La casa
La estación
La ciudad
La chica
La libertad



Mannelijk
El libro
El chico
El amor
El hotel
El garaje

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden

Mannelijke zelfstandige 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)
-MA: zoals EL sistema (het systeem).


Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Slide 13 - Tekstslide

EL = mannelijk enkelvoud
EL libro (het boek)

LA = vrouwelijk enkelvoud
LA casa (het huis)

LOS = mannelijk meervoud
LOS libros (de boeken)

LAS = vrouwelijk meervoud
LAS casas (de huizen)

UN = mannelijk enkelvoud
UN libro (een boek)

UNA = vrouwelijk enkelvoud
UNA casa (een huis)

UNOS = mannelijk meervoud
UNOS libros (een aantal boeken)

UNAS = vrouwelijk meervoud
UNAS casas (een aantal huizen)

Slide 14 - Tekstslide

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden (Los artículos)


Slide 15 - Tekstslide

EL = mannelijk enkelvoud
EL libro (het boek)

LA = vrouwelijk enkelvoud
LA casa (het huis)

LOS = mannelijk meervoud
LOS libros (de boeken)

LAS = vrouwelijk meervoud
LAS casas (de huizen)

UN = mannelijk enkelvoud
UN libro (een boek)

UNA = vrouwelijk enkelvoud
UNA casa (een huis)

UNOS = mannelijk meervoud
UNOS libros (een aantal boeken)

UNAS = vrouwelijk meervoud
UNAS casas (een aantal huizen)

Slide 16 - Tekstslide

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
la
los
las
el
profesora
música
mesa
libro
bolígrafos
carpetas
alumnos
sillas
pizarras
borrador

Slide 17 - Sleepvraag

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
camping

Slide 18 - Sleepvraag

Ahora: a trabajar

- Opdrachten maken in het boek
- Woorden leren op Quizlet
- Oefenopdrachten maken (via mail)
- Grammatica leren op LessonUp
- Extra uitleg?

Slide 19 - Tekstslide