Year 4 English lesson on relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoorden)

Year 4 English lesson on relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoorden)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Year 4 English lesson on relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoorden)

Slide 1 - Tekstslide

Today's Programme
*First: check answers exercises 1,2,3,4 of the worksheet: 'adjectives' versus 'adverbs' 
* Explanation: betrekkelijke voornaamwoorden: 'who', 'which', 'whose', 'that',
*Do: exercises to practise 
*work on your presentation 

Slide 2 - Tekstslide

Please get the worksheet out
Let's check exercises 3 + 4 

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden..
*Big compliment by the way! Everybody was working in a focused manner yesterday. I get the impression that you take your preparation very seriously

Slide 4 - Tekstslide

1. My uncle who lives in New Zealand, will visit us next year.

2. This school building, which was renovated in 2024, is quite large.

Maak de volgende zinnen af: "Who zegt wat over ......" & "which zegt wat over...."

Slide 5 - Open vraag

In deze twee voorbeeldzinnen..
1.My uncle who lives in New Zealand, will visit us next year. 

In zin 1. Zegt 'who' (die) wat over 'My uncle' 

2. The school building, which was renovated in 2024, is quite large.  

in zin 2. zegt 'which' (dat) wat over 'the school building'. 

*'Who' & 'which' zijn betrekkelijke voornaamwoorden. Ze verwijzen naar iets dat eerder genoemd (in de bovenste zinnen: 'my uncle' & 'the school building') wordt; Ze vormen een brugje. 

Slide 6 - Tekstslide

Je hebt er 4
-who (die)
-Which (welke, dat) 
-that (dat)
-whose (wiens, van wie) 

*Op je tentamen moet je het juiste voornaamwoord kunnen gebruiken (We gaan nu leren welke van de bovenstaande 'betrekkelijke voornaamwoorden' bij welk soort onderwerp van een zin wordt gebruikt); 

Slide 7 - Tekstslide

who & which 
*'who' (die) gebruik je om naar personen te verwijzen. 

1. My uncle who lives in New Zealand, is very rich.  (persoon)
2. My aunt who lives in Australia, is very poor.          (persoon

*'which' (welke, dat) gebruik je om naar dieren, dingen of gebeurtenissen te verwijzen. 

1. The dog, which was very ill, had to be taken to the vet. (dier)
2. Our school building, which is large, has a terrible climate control system (ding
3. The concert, which was a lot of fun, was attended by four hundred people.  (gebeurtenis)



Slide 8 - Tekstslide

1. My sister ______ is a bit older than I am, always tells my parents that I behave well in class.

2. The lesson, _______ was super interesting, was over before the students knew it.
A
1. which 2. who
B
1. who 2. who
C
1. which 2. which
D
1. who 2. which

Slide 9 - Quizvraag

Het bijzondere betrekkelijke voornaamwoord 'that'. 
* Gekke regel, maar je mag 'that' (dat) gebruiken om naar personen, dingen, dieren of gebeurtenissen te verwijzen. 

1. The man that is walking over there, must be the thief. (persoon)
2.  The puppy that is quite young, was adopted by my brother. (dier)
3. The building that was built in 1970, was renovated last year. (ding)
4. The marathon that was organized in July, was the hottest of all marathons (gebeurtenis).

*Waarom zou je dan nog 'who' en 'which' leren? Dat zou je je kunnen afvragen... 

*De reden krijg je nu te horen.. 

Slide 10 - Tekstslide

'that' (dat)
 (Let op! er mag geen komma staan achter het zelfstandig naamwoord dat een persoon, dier, ding, gebeurtenis aanduidt)

In deze mag je geen 'that' gebruiken! 
-The man, that stole the wallet, was arrested by the police. (dus hier gebruik je 'who')
-The monkey , that bit my uncle, was locked in a cage.           (dus hier gebruik je 'which')
- The building, that was brand-new, had to be repainted.       (dus hier gebruik je 'which') 

In deze gevallen mag je dus wel 'that' gebruiken.! 
The man that stole my wallet, was arrested. (er staat geen ,  achter 'the man') 
The monkey that bit my uncle, was locked in a cage. (er staat geen , achter 'the monkey') 

Slide 11 - Tekstslide

1.The football player, that earns a million a year, bought a car.
2.The football player that earns a million a year, bought a car.

in welke van de twee bovenstaande zinnen mag je 'that' gebruiken en waarom?

Slide 12 - Open vraag

'whose' 
*'whose' betekent 'van wie' of 'wiens'. Hiermee geef je aan dat iets of iemand wat bezit. 

1. The scientist whose (wiens) invention got stolen, was very sad. 

2. I met someone whose (wiens) dogs can do tricks.

*kun je achter het zelfstandig naamwoord 'van wie' of 'wiens' zetten? Dan gebruik je 'whose' dus. 

Slide 13 - Tekstslide

KAMPEN - Yesterday, students of Ichthus College witnessed a theft in broad daylight. A suspiciously-looking man 1.______ had been lurking around the school perimeters, stole a car. The teacher 2. ________ car was parked in the car park, hadn't locked his car. The students, 3.________ were attending classes at that moment, saw the man breaking into the car. Luckily, the caretaker,
4. ______ been watching the thief from afar, could quickly catch the thief as he was beaking in.

Use: 'who', 'which', 'that', 'whose'

Slide 14 - Open vraag

You'll get a similar worksheet that I handed out yesterday

Do: exercises 1,2,3,4

time: _________________

*are you in need of some extra practise? 

Slide 15 - Tekstslide