H6 WS

Goedemiddag!
  • Telefoon in de bak
  • Jas op de gang
  • Boek, laptop en pen op tafel

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemiddag!
  • Telefoon in de bak
  • Jas op de gang
  • Boek, laptop en pen op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken
  • Mobiel in de bak.
  • Als de docent praat, luisteren we.
  • Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
  • We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
  • We doen mee in de les.

Slide 2 - Tekstslide

Programma van de les

Programma:
  • Aanwezigheid
  • Stof voor de toetsweek
  • Afronden Woordenschat H6
  • Woordenschat H6
  • Aan de slag 
Lesdoel:
  • De betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Proefwerk H5 en H6
H5 -Woordenschat - samenstellingen - blz 180
H5 -Taalverzorging - bijvoeglijke naamwoorden - blz 186
H5 -Taalverzorging - trappen van vergelijking en als/dan -blz 194
H6-Woordenschat - woordbetekenissen in tekst vinden - blz 218
H6-Taalverzorging - meervouden op -en en -s - blz 224

Slide 4 - Tekstslide

DOEL

Je kunt de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden en/of opzoeken in het woordenboek.



woordenschat

Slide 5 - Tekstslide

Onbekend woord?
Zoek in de tekst naar de betekenis!


In H1  t/m  H5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd:

Slide 6 - Tekstslide

5 woordraadstrategieën
        
  • Zoek een synoniem 
  • Zoek een omschrijving of definitie
  • Zoek een voorbeeld
  • Zoek een tegenstelling
  • Zoek een bekend woorddeel

Slide 7 - Tekstslide

1. een synoniem zoeken
synoniem = 2 woorden met dezelfde betekenis

In deze fabriek produceren ze badmode. Ze maken er bikini's, badjassen en zwembroeken

Slide 8 - Tekstslide

2. omschrijving of definitie zoeken

De jonge profvoetballer laat zijn zaken regelen door iemand anders. Deze manager werkt ook voor andere voetballers

Slide 9 - Tekstslide

3. een voorbeeld zoeken

Jongeren die iets hebben vernield, krijgen soms een taakstraf, zoals papier prikken of onkruid weghalen

Slide 10 - Tekstslide

4. een tegenstelling zoeken

Nieuwe games zijn soms prijzig, maar in de uitverkoop zijn ze goedkoop

Slide 11 - Tekstslide

5. een bekend woorddeel zoeken
  • samenstelling                                             bv. prijsverhoging

  • woord met voorvoegsel                          bv. hergebruiken

  • woord met achtervoegsel                      bv. waardevol

Slide 12 - Tekstslide

6. woordenboek

Kun je de betekenis van een woord niet bedenken met behulp van één van de vijf andere woordraadstrategieën: 

gebruik dan een woordenboek              ( 6e woordraadstrategie)

                                                                                

Slide 13 - Tekstslide

zoeken in het woordenboek

bij samenstellingen:
een deel van de samenstelling

Voorbeeld:            Facebookprofiel--> profiel
                                   inschrijftermijn --> termijn

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag   
Maken opdracht en 1,  2, 3 , 5 en 6 vanaf bladzijde 218

Vraag? Steek je vinger op!
Ben je klaar? Maken opdracht 4

Slide 15 - Tekstslide

Tot de volgende les!

Slide 16 - Tekstslide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 17 - Tekstslide

            Trappen van vergelijking

Slide 18 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 19 - Tekstslide

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 20 - Tekstslide

H6 WS

Slide 21 - Tekstslide