voltooid deelwoord: 3.13-3.14-3.15-3.16

• NT2
• ISK

Kies de goede zin:

1. Ik heb de bal gegooit.
2. Ik heb de bal gegooid.
3. Ik ben de bal gegooit.
4. Ik ben de bal gegooid.

voltooid deelwoord: 3.13-3.14-3.15-3.16

Kies de goede zin:

1. Ik heb mijn haar knipd.
2. Ik ben mijn haar geknipt.
3. Ik heb mijn haar geknipt.
4. Ik heb mijn haar geknipd.

Kies de goede zin:

1. Ik ben naar Amsterdam gereist.
2. Ik ben naar Amsterdam gereisd.
3. Ik heb naar Amsterdam gereisd.
4. Ik heb naar Amsterdam gereist.

Kies de goede zin:

1. Ik heb dat broodje betaalt.
2. Ik heb dat broodje betaald.
3. Ik heb dat broodje gebetaald.
4. Ik heb dat broodje gebetaalt.

Kies de goede zin:

1. Ik heb een jas gekocht.
2. Ik heb een jas gekochd.
3. Ik heb een jas gekoopt.
4. Ik heb een jas gekoopd.

Kies de goede zin:

1. Ik heb naar de supermarkt gewandelt.
2. Ik ben naar de supermarkt gewandeld.
3. Ik ben naar de supermarkt gewandelt.
4. Ik heb naar de supermarkt gewandelt.

Kies de goede zin:

1. Ik heb met het kindje gewandeld.
2. Ik heb met het kindje gewandelt.
3. Ik ben met het kindje gewandeld.
4. Ik ben met het kindje gewandelt.

Kies de goede zin:

1. Ik heb het pakje geophaald.
2. Ik heb het pakje opgehaald.
3. Ik heb het pakje opgehaalt.
4. Ik heb het pakje geophaalt.

(halen): Ik heb de trein ..................

(wassen): Ik heb de baby ..............

(reizen): Ik ben naar Amsterdam .............

(geloven): Ik heb dat verhaal niet ...........

Kies de goede zin:

1. De gestrande reiziger is boos.
2. De gestranden reiziger is boos.
3. De gestrandde reiziger is boos.
4. De gestrante reiziger is boos.

Kies de goede zin:

1. Het geslote raam is vies.
2. Het geslootte raam is vies.
3. Het gesloten raam is vies.
4. Het geslode raam is vies.