Thema 2 - Transport

Thema 2
Transport
Binastabellen: 84A-H, 84N, 84O
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2
Transport
Binastabellen: 84A-H, 84N, 84O

Slide 1 - Tekstslide

Transportsystemen
-  circulatiesystemen bij eukaryoten: open en gesloten
- bloedsomloop: enkelvoudig en dubbel
-amfibieen, reptielen
-  embryonale bloedsomloop voor en na geboorte

Slide 2 - Tekstslide

Open bloedsomloop
Gesloten bloedsomloop

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige bloedsomloop
Dubbele bloedsomloop

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Amfibie
Reptiel

Slide 6 - Tekstslide

Voor geboorte
Na geboorte

Slide 7 - Tekstslide

Is deze bloedsomloop open of gesloten? En enkelvoudig of dubbel?
A
Open, enkelvoudig
B
Open, dubbel
C
Gesloten, enkelvoudig
D
Gesloten, dubbel

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Het hart
- bouw van een hart 
- Werking 
- Hartslagfrequentie

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

diastole - systole boezems - systole kamers
atrium (boezem)  ventricle (kamer)

Slide 13 - Tekstslide

Hartritme
Hoe vaak je hart slaat per minuut

Hartritme kan je zien op een ECG

Slide 14 - Tekstslide

Werking van het hart
ECG

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Bij de mens worden het begin van de longslagader en het begin van de aorta vergeleken met betrekking tot de volgende grootheden:
1) de bloeddruk
2) het aantal rode bloedcellen per mL bloed
3) het koolstofdioxidegehalte van het bloed
4) de hoeveelheid bloed die per minuut door het desbetreffende bloedvat stroomt
Welke van deze grootheden hebben vrijwel dezelfde waarde in het begin van de longslagader en in het begin van de aorta?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 17 - Quizvraag

dit ECG is van iemand in rust, -hoe verandert dit ECG bij inspanning?
A
de afstand P-R neemt toe
B
de afstand R-T neemt toe
C
de afstand T-P neemt toe
D
piek P en piek R worden hoger

Slide 18 - Quizvraag

Basisstof 3
- Je kent de functies en kenmerken van aders, slagaders en haarvaten en kunt de relatie tussen bouw en werking uitleggen
- Je kunt zuurstofgehalte, stroomrichting en verloop van bloeddruk en stroomsnelheid in de delen van het bloedvatenstelsel toelichten

Slide 19 - Tekstslide

Bloedvaten
  • Slagader (arterie/ arteriolen) van het hart weg, hoge bloeddruk, dikke wanden, diep in lichaam
  • Haarvaten één cellaag dik, kringspiertjes in arteriolen
  • Aders (venen/venulen)  naar het hart toe, lage bloeddruk, dunne wanden, bevatten kleppen, minder diep in lichaam

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

De omlooptijd van het bloed is afhankelijk van de route. Alle routes beginnen in de aorta. Het toeval bepaalt of een rode bloedcel een lange of korte route aflegt voordat hij vanuit de aorta in de rechter kamer arriveert. Welke slagader hoort bij de kortste route van de aorta naar de rechter kamer?
A
Halsslagader
B
Kransslagader
C
Longslagader
D
Sleutelbeenslagader

Slide 22 - Quizvraag

De poortader

Slide 23 - Tekstslide

Bloeddruk
  • Druk van bloed tegen wand van hart en bloedvaten
  • Bovendruk: maximale druk op moment dat kamers samentrekken
  • Onderdruk: minimale druk tijdens de hartpauze

Slide 24 - Tekstslide

Bloeddruk meten

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Cellen in de wand van de luchtpijp van de mens krijgen door bepaalde bloedvaten zuurstofrijk bloed toegevoerd.
Behoren deze bloedvaten tot de kleine of grote bloedsomloop?
Zijn deze bloedvaten vertakkingen van aders of slagaders?
A
kleine / aders
B
kleine / slagaders
C
grote / aders
D
grote / slagaders

Slide 28 - Quizvraag

Basisstof 4
- bestanddelen van bloed 
- bloedstolling  

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Bloedplasma
  • Water met opgeloste stoffen en plasma-eiwitten
    - zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen, regelende stoffen, beschermende stoffen, geneesmiddelen
  • Lipoproteïnen gevormd voor transport moeilijk oplosbare stoffen
  • Plasma-eiwit concentratie beïnvloedt osmotische waarde bloed en bloeddruk

Slide 31 - Tekstslide

Rode bloedcellen
  • Geen celkern
  • Bevat hemoglobine
  • Afbraakproduct is bilirubine
  • Bloedarmoede
  • Epo

Slide 32 - Tekstslide

Witte bloedcellen
  • Rode beenmerg
  • Witte bloedcellen (leukocyten) fagocyteren
  • Lymfocyten produceren antistoffen

Slide 33 - Tekstslide

Bloedplaatjes
  • Bloedstolling
  • Kleven vast aan beschadigde wand
  • Vallen uiteen en stoffen komen vrij
  • Samen met fibrinogeen en stollingsfactoren bloedplasma
  • Protrombine omgezet in trombine
  • Fibrinogeen omgezet in fibrine

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten

Slide 36 - Quizvraag

Basisstof 5
- Je kunt de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe toelichten

Slide 37 - Tekstslide

Weefselvloeistof
  • Hoge druk begin haarvat zorgt voor filtratie
  • Grote eiwitmoleculen in haarvat verhogen osmotische waarde
  • Colloïd-osmotische druk zorgt voor absorptie

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Lymfe
  • Niet alle weefselvloeistof terug haarvat in
  • Lymfeknopen
  • Rechterlymfestam en borstbuis

Slide 40 - Tekstslide

Vier gebeurtenissen zijn:
1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt,
2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt,
3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt,
4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt.
Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 41 - Quizvraag

  • Open en gesloten bloedsomloop, enkelvoudige en dubbele bloedsomloop, bloedsomloop embryo 
  • Onderdelen hart, bloedsomloop door hart, hartritme
  • Slagaders, haarvaten en aders, bloeddruk
  • Bloedplasma, rode en witte bloedcellen, bloedplaatjes, bloedstolling
  • Weefselvloeistof en lymfevloeistof

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Slide 44 - Link