BB Köppen + Landschappen

Klimaatsysteem van Köppen & Landschappen
BB 73 + BB 76 t/m BB 88
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Klimaatsysteem van Köppen & Landschappen
BB 73 + BB 76 t/m BB 88

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht:
teken de klimaten vanaf de evenaar naar de noordpool
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

toevoegen aan je tekening
-temperaturen
-flora/fauna

timer
4:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klimaten worden bepaald door
1. afstand tot de evenaar (=breedteligging)
2. ligging aan land of aan zee
3. overheersende windrichting
4. hoogteligging
5. zeestromen
6. overheersende windrichting



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De breedteligging 
Dit gaat over de afstand tot de evenaar. Hoe verder bij de evenaar vandaan, hoe kouder. 
De breedteligging heeft op twee manieren invloed op de temperatuur: 
1. zoninvalshoek 
2. afstand van de zonnestralen 
breedtelijnen
Dit zijn de lijnen vanaf de evenaar (0 graden) naar de polen (90 graden).

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe dichter bij de noordpool, hoe kleiner de invalshoek. Hoe kleiner de hoek, hoe kouder.
Hoe groter het oppervlak dat verwarmt moet worden, hoe minder warm het wordt. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zon legt een lange afstand af
De zon legt een korte afstand af
De zon lheeft schuine zonnestralen
De zon lheeft rechte zonnestralen

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

vanaf 48 seconden 
Hoogteligging
  • Hoe hoger hoe kouder
  • 1000m stijgen = - 6°C 

100m stijgen = -0,6 graden

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afstand tot zee 
Onze temperatuur wordt bepaald door een aanlandige of een aflandige wind. En dan maakt het ook uit of het zomer of winter is. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ligging land ten opzichte van zee
1. Aanlandige wind = komt van zee richting land, komt aan land waaien
-> vochtige wind, zorgt voor een mild effect in de winter en zomer
-> daardoor geen extreme temperatuurverschillen in die periodes

2. Aflandige wind = komt van land richting zee, gaat van het land af
-> Drogere wind, zorgt voor extremere temperaturen in de zomer en winter
-> daardoor wel extremere temperatuurverschillen in die periodes

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak is juist?
A
In de winter is de zee warmer dan het land.
B
In de zomer is de zee koeler dan het land.
C
Een landwind heeft in de zomer een verkoelend effect.
D
Een zeewind heeft in de winter een verkoelend effect op het land.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk kenmerk van aanlandige wind is juist?
A
In de zomer is aanlandige wind warm.
B
Aanlandige wind waait vanaf het land naar zee.
C
In de winter is aanlandige wind koud.
D
In de winter is aanlandige wind warm.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hoogste punt in NL is de Vaalserberg: 322 hoog. Je staat bijna op de top, op 300 meter boven NAP.
Hoe groot is het temperatuurverschil met een plaats op zeeniveau? Berekening!

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanvoer van warmte en kou
Onze temperatuur wordt ook bepaald door andere plekken op de aarde. Door lucht- en zeestromen komen invloeden van andere plekken bij ons en dit zorgt ervoor dat wij een zacht klimaat hebben. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Invloed warme Golfstroom in Europa: deze warme zeestroom zorgt ervoor dat warme lucht via zee in Europa komt. Zo zie je dat de Golfstroom langs Noorwegen gaat.... en dat heeft gevolgen!
Een koude zeestroom stroomt langs de kust van Canada. Dit zorgt voor koude lucht in dit gebied...
Wind en zeestromen kunnen zorgen voor temperatuurverschil tussen plaatsen die op dezelfde breedteligging liggen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ligging van gebergte
Algemene regel: 
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van welk soort neerslag is er sprake bij bergen?
A
stijgingsneerslag
B
stuwingsneerslag
C
frontale neerslag

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van seizoenen 
Naast deze weer- en klimaatfactoren hebben we nog te maken met het feit:
- dat de wereld om zijn as draait (in bijna 24 uur) 
- om de zon draait (in bijna 365 dagen) 
Dit maakt alles nog een klein beetje complexer. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Seizoenen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Köppen
De in 1918 ontworpen klimaatclassificatie is gebaseerd op plantengroei. De bioloog Köppen ontdekte dat het verspreidingsgebied van bomen en planten voor een redelijk groot deel bepaald wordt door de minimale en maximale gemiddelde maandtemperaturen in combinatie met het neerslagpatroon.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5 klimaatzones
met hoofdletters:
A tropisch klimaat
B droog klimaat
C zeeklimaat (maritiem klimaat)
D landklimaat (continentaal klimaat)
E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)

A,C,D,E = op basis van temperatuur B = op basis van neerslag

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onderverdeling met extra letters
B-klimaat: extra hoofdletters
BS (250-500 mm per jaar)
BW (< 250 mm per jaar)

A,C,D-klimaten: extra kleine letters
f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt, neerslag in alle jaargetijden
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer
w = winter (= winter): droge tijd in de winter



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onderverdeling met extra letters

E-klimaat: extra hoofdletters:
F = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden
H = (eeuwige) sneeuw in hooggebergte
T = toendra

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A-klimaat
B-klimaat
C-klimaat
D-klimaat
E-klimaat
droog klimaat
land klimaat
gematigd klimaat
tropisch klimaat
pool klimaat

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

A-Klimaat
B-Klimaat
C-Klimaat
D-Klimaat
E-Klimaat
E-Klimaat
B-Klimaat

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Cf klimaat
B
Cs klimaat
C
Cw klimaat

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk klimaattype hoort volgens het systeem van Köppen bij de Sahara-woestijn?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk klimaattype hoort volgens het systeem van Köppen bij het tropisch regenwoud ?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk klimaattype volgens het systeem van Köppen heeft een groot gedeelte van Rusland?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke afkorting van Köppen hoort bij dit klimaat?

A
BS
B
BW
C
Dw
D
Cw

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk klimaat is dit
volgens Köppen?

A
As
B
Aw
C
Cf
D
Cw

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
BS
B
ET
C
Df
D
EF

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de toendra zie je ...
A
mos, gras en struikjes
B
palmen en olijfbomen
C
naaldbomen
D
loofbomen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Permafrost komt voor in de ...
A
subtropen
B
naaldboomgordel
C
loofboomgordel
D
toendra

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er kunnen loofbomen groeien als de wintertemperatuur gemiddeld ......,
A
hoger is dan 3
B
niet lager is dan -3
C
hoger is dan 10
D
lager is dan -10

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Df
B
ET
C
EF
D
Dw

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lager de breedteligging van een plaats, hoe kouder het is
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe hoger de breedteligging, hoe warmer het wordt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies