1. De persoon die de bus bestuurt, noem je een ...
2. Als ik door de winkelstraat loop, kijk ik naar de kleding in de ...
3. Kijk eens omhoog. Daar zie je het ...
4. Na het sporten neem ik altijd een heerlijk, warme ...
5. Om lekker te ruiken, spuit ik altijd een beetje ...
6. Een deftig woord voor stoep is: ...
7. Ik blaad een luchtbed op voor mijn nichtje. Zij komt dit weekend gezellig ...
8. Als mijn ouders werken, gaat mijn kleine broertje naar de ...
9. De muts aan je jas noem je ook wel een ...
10. Mijn pennen en potloden stop ik in mijn ...
11. Als je uit het vliegtuig komt vergeet dan niet je .............