§6.2 Het gaat om de winst!

Hoofdstuk 6: Productie en markt
§6.1 Produceren maar!
§6.2 Het gaat om de winst! 
§6.3 Op de markt
§6.4 Meer of minder productie?
3 MAVO
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6: Productie en markt
§6.1 Produceren maar!
§6.2 Het gaat om de winst! 
§6.3 Op de markt
§6.4 Meer of minder productie?
3 MAVO

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
  • Productiefactoren
  • Toegevoegde waarde
  • Bedrijfskolom
  • Kapitaal en arbeidsintensief
  • Afschrijving

Slide 2 - Tekstslide

Doelen vandaag
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen
  • Je kunt het btw bedrag in de consumentenprijs berekenen
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Verkoopprijs
  • Inkoopprijs  
  • brutowinstmarge
    __________________ +
  • Verkoopprijs
De verkoopprijs is de prijs die je in de winkel betaalt maar nog zonder BTW

Slide 5 - Tekstslide

Brutowinstopslag
=Het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs. Een deel van de brutowinst gebruik je om de bedrijfskosten (kosten die je maakt om het bedrijf te laten produceren, oftewel kosten voor KANO) te betalen. Het andere deel is "echt" winst. Dat noemen we later Nettowinst 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Consumentenprijs
De consumentenprijs is de prijs die jij uiteindelijk betaalt voor een product in de winkel. Maar nu MET DE BTW er bovenop! (oftewel: inclusief BTW)
Dus de verkoopprijs + BTW = consumentenprijs

Let op!!! De consumentenprijs is altijd meer dan 100%!!!
en de verkoopprijs = 100%

Slide 8 - Tekstslide

Consumentenprijs
Verkoopprijs incl. btw = consumentenprijs
De prijs die de consument betaalt voor een product in de winkel.

Verkoopprijs + btw   = consumentenprijs
100%                 +  21%  =  121%




Slide 9 - Tekstslide

Consumentenprijs
Van Inkoopprijs naar consumentenprijs

inkoopprijs                                            € .........
Brutowinstopslag                              € .............        +
Verkoopprijs excl btw                      €................
BTW                                                        €...............        +
Consumentenprijs                             €................

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen met opdrachten
2 - 3 - 5 - 6 - 8 - 10 - 11

klassikaal bespreken: 2 - 3 - 5

Slide 16 - Tekstslide

BTW (en consumentenprijs)
  • BTW = belasting toegevoegde waarde
  • BTW in NL is 0%, 9% of 21% 
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dit is het bedrag wat ik als bedrijf ontvang MET btw
  • Bedrijven moeten de btw afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.

Slide 17 - Tekstslide

Afzet en Omzet
De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.

De omzet is het bedrag dat je ontvangt door producten te verkopen. Het wordt ook wel de verkoopopbrengst genoemd

omzet = afzet X verkoopprijs

Slide 18 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst
Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst (kan ook een verlies zijn.....)

Slide 19 - Tekstslide

1. Inkoopprijs €7,00
Brutowinstmarge 27%
BTW 9% 

A. Wat is de verkoopprijs
B. Wat is de consumentenprijs
C. Hoeveel BTW draagt het bedrijf af (afdragen = betalen aan belastingdienst)
2. De consumentenprijs van AirPods bedraagt € 245,00. De BTW is 21%. Hoe hoog is het BTW bedrag?

3. De consumentenprijs van een zak appels bedraagt €3,20. De BTW is 9%. Hoe hoog is het BTW bedrag?

Slide 20 - Tekstslide

Berekening brutowinst en nettowinst voorbeeld

Voorbeeld berekening nettowinst:

Een handelaar verkoopt kinderstoelen voor € 670,-- excl. btw.

De inkoopprijs is per stuk € 350,--

De handelaar verkoopt 25 kinderstoelen.

De bedrijfskosten zijn € 3.000,--

Bereken de nettowinst

Omzet                     € 16.750,--

-inkoopwaarde   €  8.750,--

= brutowinst        €  8.000,--

-bedrijfskosten   €  3.000,--

=nettowinst         €   5.000,--

Slide 21 - Tekstslide

Herhaling
Brutowinstmarge
Afzet
Omzet
BTW
Nettowinst
Brutowinst

Slide 22 - Tekstslide