SEMANA 2

SEMANA 2
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

SEMANA 2

Slide 1 - Tekstslide

Plan para hoy
18 de Enero de 2024
1. El verbo GUSTAR
2. Me gusta/ no me gusta 
3. WRITING 
4. ''Me gustás tú'' SONG

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

               Het werkwoord gustar bestaat dus uit 2 delen. 
                  Gustar betekent = leuk vinden of houden van.





El verbo gustar
1
2
ME (ik)

GUSTA
GUSTAN
+
Geeft aan wie iets leuk vindt.
Geeft aan wat je leuk vindt.
-enkelvoud/singular 
-werkwoorden/verbs
-meervoud/plural

Slide 4 - Tekstslide

El verbo gustar
ME GUSTA
ME GUSTAN
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.

Voorbeelden:
Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Slide 5 - Tekstslide

¡A practicar!
ME GUSTA
ME GUSTAN

Slide 6 - Tekstslide

Los 
Los perros

Slide 7 - Tekstslide

Leer
lezen

Slide 8 - Tekstslide

la comida mexicana

Slide 9 - Tekstslide

las patatas fritas

Slide 10 - Tekstslide

el español

Slide 11 - Tekstslide

las patatas fritas
ver Netflix

Slide 12 - Tekstslide

las palomitas

Slide 13 - Tekstslide

nadar

Slide 14 - Tekstslide

Los monos

Slide 15 - Tekstslide

esquiar 

Slide 16 - Tekstslide

Escribe gusta o gustan
1. Me ________ la pasta. 
2. No me __________ las verduras (vegetables)
3. Me __________el inglés y el alemán (English/German)
4. Me __________ jugar al hockey. 
5. No me  __________ los quesos franceses? (French cheese)

Slide 17 - Tekstslide

Escribe gusta o gustan

1. Me gusta la pasta.                                   (enkelvoud)
2. No me gustan las verduras.               (meervoud)
3. Me gustan el inglés y el alemán.      (meervoud)
4. Me gusta jugar al hockey.                    (werkwoord)
5. No me gustan los quesos franceses (meervoud)

Slide 18 - Tekstslide

¡A trabajar! worksheet
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español of No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk of Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

19 de Enero de 2024
VIERNES!!!!
1. Writing task (20 min.) - mandatory - verplicht to hand it in today
2. Poster (25 min.) - Google Classroom. 


Slide 21 - Tekstslide

Producto final: un poster
Je gaat een poster/presentation over dingen die je wel en niet bevalt/leuk vindt. 
      8 pictures (min.) + document with 8 sentences (min.)
• Gebruik zowel gustar in de meervoudsvorm als de enkelvoudsvorm (me gusta en me gustan)
• Vertel ook over wat je niet of heel erg leuk vindt - using different expressions



 
 


Slide 22 - Tekstslide

Me gusta gimnasia porque es divertido. (leuk)

 Me gusta el fútbol porque es fácil. (makkelijk)

 Me gusta Inglés porque es útil. (nuttig)
 
Me gustan las Matemáticas porque son interesantes. 

Me gusta porque...[omdat]

Slide 23 - Tekstslide

Positief 

me gusta = ik hou van

me gusta mucho = ik hou veel van

me encanta = ik hou heel erg veel van
Negatief

no me gusta = ik houd niet van

no me gusta nada = ik hou helemaal niet van


Slide 24 - Tekstslide

me
te
le
nos
os
les
A mí ... gusta mucho jugar al fútbol
A ti ... gusta el guacamole
A Lucas ... gusta la música latina
A nosotras ... gusta el chocolate
A vosotros ... gusta ver series en Netflix
A ellos ... gusta quedar con amigos

Slide 25 - Sleepvraag

¿Qué te gusta? ¿Qué no te gusta?
Schrijf in het Spaans in hele zinnen (met het werkwoord gustar) 2 dingen op je WEL leuk vindt en 1 die je NIET leuk vindt.

Slide 26 - Open vraag

EENS/NIET EENS
                                                EENS                 NIET EENS
Me gusta el español.         A mí también             A mí no
                                               ik ook                      ik niet

No me gusta el teatro.    A mí tampoco            A mí sí
                                              ik ook niet                ik wel

Slide 27 - Tekstslide

Ijsbreker-namenspel



- Yo soy ....
- Me llamo ....
- Mi nombre es....


Uitspraak
Spa-Ned
V --> B
J --> G
LL --> J

Voorbeelden:
1. Vamos a la playa
2. Jalapeño
3. Lluvia

Slide 28 - Tekstslide

A mí me gusta el ballet clásico.

Slide 29 - Open vraag

A mí no me gusta el fútbol.

Slide 30 - Open vraag

¡A mí me gustan las vacaciones!

Slide 31 - Open vraag

¿Qué te gusta?
¿Qué no te gusta?

Slide 32 - Tekstslide

GUSTAR
  1.  Oefen het meewerkend voorwerp HIER
  2. Oefen met verschillende opdrachten van het ww GUSTAR HIER.
  3. Oefen HIER

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Gustar = houden van/leuk vinden
letterlijk: bevallen
Me gusta el libro - het boek bevalt mij.
Ik vind het boek mooi. 
Me gustan las hamburguesas - hamburgers bevallen mij.
Ik hou van hamburgers.

Wanneer gebruik je gusta? En wanneer gustan        

Slide 35 - Tekstslide

GUSTA OF GUSTAN
  • gusta + een zelfstandig naamwoord enkelvoud
 Me gusta el fútbol.= Ik hou van voetbal.
  • gusta + een werkwoord
Me gusta bailar. = Ik hou van dansen.
  • gustan + een zelfstandig naamwoord meervoud
Me gustan los perros. = Ik hou van honden. 
                                        Denk aan het lidwoord

Slide 36 - Tekstslide

Nadruk geven
(a mí)                           me gusta/gustan
(a tí)                             te  gusta/gustan
(a él/ella/usted)            le gusta/gustan
(a nosotros)                  nos gusta/gustan
(a vosotros)                  os gusta/gustan
(a ellos/ellas/ustedes)  les gusta/gustan

Slide 37 - Tekstslide