Nederlands Hoofdstuk 2 maken van de ik-vorm

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm?
A
Het woord dat in verleden tijd achter ik komt te staan.
B
het woord dat in tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van kijken?
A
kijk
B
kijkt
C
kijken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van praten?
A
prat
B
praat
C
praten

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van niezen?
A
niez
B
niest
C
nies
D
niesd

Slide 14 - Quizvraag

De ik-vorm van verhuizen is...
A
verhuis
B
verhuiz

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van mailen?
A
mail
B
mailt
C
mailen
D
mailtje

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van struikelen
A
ik struikelt
B
ik struikel

Slide 17 - Quizvraag

-ik vorm van verraden
A
ik verraad
B
ik verraden

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van 'worden'?
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
WORDEN
A
Ik wordt
B
Ik wordd
C
Ik worde
D
Ik word

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van 'zappen'?
A
zapp
B
zappe
C
zap

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide