Datum: woensdag 22 november (officiële deadline 1 december).
Sportprent opdracht: tijdens de les en/of huiswerk.
Datum: vrijdag 1 december.
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk controle
Samenvatting/mindmap 5.1 t/m 5.3.
Schema: industriële revolutie.
Planning komende weken:
Deze week: ismes en spotprenten.
Volgende week: ismes en spotprenten.
Week 3: herhalen hoofdstuk 5 en toets.
Slide 3 - Tekstslide
Klein lesje hedendaagse politiek
Vooropgesteld: mij maakt het niets uit wat jouw politieke voorkeur is.
Het maakt mij niet uit waar je in gelooft en wat je voorkeur is (op welk gebied dan ook)!
Iedereen heeft diens eigen ervaringen en opvattingen, we kunnen samen leren.
Ik ga graag in discussie, het is altijd goed om meerdere perspectieven te ontdekken!
Het belangrijkste is dat we elkaar in onze waarden laten! In mijn klaslokaal is er geen ruimte voor discriminatie, in geen enkele vorm!
Slide 4 - Tekstslide
Nederlandse politiek
Ultieme doel partijen = regeren.
Er is zelden een meerderheidskabinet -> dus coalitie vormen.
Geen enkele andere partij heeft exact dezelfde mening, anders zou je dezelfde partij zijn (bijv. GL+PvdA).
Elke partij gaat in een zekere zin weg bij de originele standpunten (als de partij de coalitie ingaat).
Het politieke kompas (links, recht, conservatief, progressief) is en blijft een bewegend voorwerp. Ook hebben partijen soms linkse, maar ook rechtse standpunten (bijv. PVV).
Slide 5 - Tekstslide
Deze zijn gemaakt om te proberen een overzicht aan te brengen.
Dit is bijna onmogelijk.
Partijen hebben verschillende standpunten bij verschillende onderwerpen.
Daarom is het belangrijk om goed na te denken welke onderwerpen jij het belangrijkste vindt, voordat je een keuze maakt.
Op deze wijze ben ik meerdere malen bij een andere partij gekomen, die beter paste!
Conservatief
Het conservatisme is een politieke stroming gebaseerd op behoud.
Progressief
Het progressivisme is een politieke stroming gebaseerd op vooruitgang en ontwikkeling.
Links
Het woord links wordt in de Nederlandse politiek om een politieke voorkeur aan te geven.
Linkse politieke partijen zijn vaak gebaseerd op de waarde: gelijkheid.
Gelijke kansen met ieders afkomst, grote overheidsbemoeienis, sociaal vangnet, etc.
Recenter is het klimaat een belangrijk onderwerp voor veel linkse partijen. Deze partijen worden vaak ook groen genoemd.
Rechts
Het woord rechts wordt in de Nederlandse politiek om een politieke voorkeur aan te geven.
Rechtse politieke partijen zijn vaak gebaseerd op de waarde: vrijheid.
Vrije markt, weinig overheidsbemoeienis, etc.
Het beleid rondom vluchtelingen en/of asielzoekers is een langere tijd een belangrijk onderwerp voor veel rechtse partijen.
Slide 6 - Tekstslide
Opmerkelijke standpunten?
Instagram @checkjestem
Typisch links standpunt (vanuit het gelijkheidsbeginsel).
Toch: PVV, FvD, JA21...
Links standpunt, maar:
GL+PvdA tegen...
Slide 7 - Tekstslide
Opmerkelijke standpunten?
Defensie = overheidsbemoeienis. Links toch?
Niet echt (oorlog=geen gelijkheid).
Toch: GL/PvdA.
Veel rechtse partijen willen een sterk leger, oorlogsindustrie=winst.
Maar: PVV is tegen.
Slide 8 - Tekstslide
Tijdlijn Industriële Revolutie
Agrarische revolutie
Begint in Engeland, later gaan anderen na-apen.
Demografische revolutie
1e industriële revolutie
2e industriële revolutie
AR
De agrarische revolutie.
Ontwikkelingen in de landbouw voor betere oogstopbrengst en minder gronduitputting.
Seed Mill
DR
De demografische revolutie.
Door meer landbouwopbrengst > meer eten.
Meer eten = meer mensen.
Meer mensen = meer kleding nodig.
Maar door landbouwontwikkelingen minder boeren nodig > mensen kunnen in de textielnijverheid werken.
Dat moet sneller en beter > ontwikkelingen zoals: schietspoel, spinning Jenny, Waterframe, etc.
Werd steeds groter en groter + moest nóg sneller.
1IR
De eerste industriële revolutie.
Belangrijkste brandstof/energiebron = steenkool! Dit is nodig om stoommachines te laten werken.
Belangrijkste materiaal = ijzer. Redelijk stevig materiaal om de machines te kunnen maken.
2IR
De tweede industriële revolutie.
Belangrijkste brandstof/energiebron = elektriciteit en olie.
Belangrijkste materiaal = staal. Steviger dan ijzer, gaat langer mee, meer mogelijkheden (bruggen bouwen, hoge huizen).
1775
1850
1900
Slide 9 - Tekstslide
'Ismes'?
'Ismes' = alle opkomende ideologieën die eindigen op -isme.
Ideologie = theorie over het bestuur van de samenleving.
Slide 10 - Tekstslide
'Ismes' burgers en stoommachines
(Modern Imperialisme)
(Kapitalisme)
Communisme
Socialisme
Liberalisme
Nationalisme
Conservatisme
Feminisme
Slide 11 - Tekstslide
Kapitalisme en communisme
Kapitalisme = ideologie van de fabriekseigenaren. Doel: winst maken.
Dit is vandaag de dag de Westerse ideologie (De Verenigde Staten + West-Europa).
Nu gaat het om de waarde vrijheid: vrije markt, vrijheid van meningsuiting, etc.
Communisme = gebaseerd op gelijkheid. Komt van het Communistisch manifest, geschreven door Karl Marx en Friedrich Engels.
Slide 12 - Tekstslide
Communisme
Communistisch manifest - Karl Marx & Friedrich Engels, 1848.
De hele geschiedenis ongelijkheid tussen de mens. De bourgeoisie (rijken/adel) heerst over het proletariaat (arbeiders/'gewoon' volk).
Revolutie van het proletariaat.
Geen privébezit, geen verschillen.
Marxisten aartsvijand van nationalisme (geen enkel land is beter dan een andere).
Volgende les meer over het communisme in Rusland.
Link naar artikel over het communistisch manifest.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Slide 15 - Video
Slide 16 - Video
Socialisme is afgeleid van het communisme: gelijkheid.
Liberalisme is afgeleid van het kapitalisme: vrijheid.
Slide 17 - Tekstslide
Schrijf op
Naast wie wil je graag zitten?
Naast wie zou je niet willen zitten?
Doel voor komende toets -> haalbaar, realistisch, maar uitdagend. Denk aan: 1 hele punt hoger voor de toets.
Hoe kan ik je belonen? (Snoepgoed, o.i.d.).
Slide 18 - Tekstslide
Socialisme
Belangrijkste woord: gelijkheid.
Beweging van de arbeiders.
Begin 19e eeuw kleine clubjes studenten en intellectuelen.
Na 1870 een massabeweging ˃ gevolg van industriële revolutie ˃ opkomst arbeidersklasse.
Centrale rol Karl Marx ˃ marxisten wilden via socialistische revolutie kapitalisme omverwerpen ˃ bedrijven worden staatseigendom.
Winst niet langer doel, in plaats hiervan > behoeften van mensen.
Slide 19 - Tekstslide
Socialisme
Rond 1900 opkomst gematigde vleugel binnen socialisme: reformisme ˃ positie arbeiders kan ook verbeteren binnen bestaande maatschappij. Zonder revolutie!
Hervormingen langs parlementaire weg.
Gevolg in 1919 is breuk: sociaaldemocratie komt tegenover revolutionair communisme te staan.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Liberalisme
Vrijheid van het individu staat centraal.
Adam Smith: individuen moeten op zichzelf letten en iedereen kan dan goed leven > welbegrepen eigenbelang.
Weinig overheidsbemoeienis.
In het begin vinden veel liberalen dat niet iedereen recht heeft om te stemmen (of er niet slim genoeg voor is).
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Sociale Kwestie
Discussie over de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders.
Socialisten wilden dit probleem hard aanpakken.
Liberalen waren hier minder snel mee...
Slide 24 - Tekstslide
Sociale Kwestie
Opvatting kapitalisten/liberalen: armoede is eigen schuld
Overheid moet armen niet steunen ˃ Er was een nachtwakersstaat nodig
=˃ overheid zorgt voor orde en rust en bemoeit zich verder nergens mee.
Slide 25 - Tekstslide
Reactie arbeiders
Arbeiders verbitterd en opstandig.
Socialisten (=Mensen die opkwamen voor de rechten van Arbeiders)
Kapitalisme is de oorzaak van armoede >omverwerpen
Vakbonden worden opgericht ˃ doel betere lonen en arbeidsvoorwaarden.