Ismes 1

De 'ismes'

Kapitalisme, communisme, socialisme en liberalisme
+ het eind van de Sociale Kwestie


Toets hoofdstuk 5: woensdag 29 november
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

De 'ismes'

Kapitalisme, communisme, socialisme en liberalisme
+ het eind van de Sociale Kwestie


Toets hoofdstuk 5: woensdag 29 november

Slide 1 - Tekstslide

Afsluiten van het hoofdstuk

  • Toets hoofdstuk 5. Leren: boek, LessonUps, mindmaps/samenvattingen.
  • Datum: woensdag 29 november.
  • Interview opdracht: tijdens de les maken. 
  • Datum: woensdag 22 november (officiële deadline 1 december).
  • Sportprent opdracht: tijdens de les en/of huiswerk.
  • Datum: vrijdag 1 december.

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk controle
  1. Samenvatting/mindmap 5.1 t/m 5.3.
  2. Schema: industriële revolutie.

Planning komende weken:
  • Deze week: ismes en spotprenten.
  • Volgende week: ismes en spotprenten.
  • Week 3: herhalen hoofdstuk 5 en toets.

Slide 3 - Tekstslide

Klein lesje hedendaagse politiek
  • Vooropgesteld: mij maakt het niets uit wat jouw politieke voorkeur is.

  • Het maakt mij niet uit waar je in gelooft en wat je voorkeur is (op welk gebied dan ook)!

  • Iedereen heeft diens eigen ervaringen en opvattingen, we kunnen samen leren.

  • Ik ga graag in discussie, het is altijd goed om meerdere perspectieven te ontdekken!

  • Het belangrijkste is dat we elkaar in onze waarden laten! In mijn klaslokaal is er geen ruimte voor discriminatie, in geen enkele vorm!

Slide 4 - Tekstslide

Nederlandse politiek
  • Ultieme doel partijen = regeren.
  • Er is zelden een meerderheidskabinet -> dus coalitie vormen.
  • Geen enkele andere partij heeft exact dezelfde mening, anders zou je dezelfde partij zijn (bijv. GL+PvdA).
  • Elke partij gaat in een zekere zin weg bij de originele standpunten (als de partij de coalitie ingaat).
  • Het politieke kompas (links, recht, conservatief, progressief) is en blijft een bewegend voorwerp. Ook hebben partijen soms linkse, maar ook rechtse standpunten (bijv. PVV).

Slide 5 - Tekstslide

Deze zijn gemaakt om te proberen een overzicht aan te brengen.
Dit is bijna onmogelijk.
Partijen hebben verschillende standpunten bij verschillende onderwerpen.

Daarom is het belangrijk om goed na te denken welke onderwerpen jij het belangrijkste vindt, voordat je een keuze maakt.

Op deze wijze ben ik meerdere malen bij een andere partij gekomen, die beter paste!
Conservatief
Het conservatisme is een politieke stroming gebaseerd op behoud.

Progressief
Het progressivisme is een politieke stroming gebaseerd op vooruitgang en ontwikkeling.

Links
Het woord links wordt in de Nederlandse politiek om een politieke voorkeur aan te geven.
Linkse politieke partijen zijn vaak gebaseerd op de waarde: gelijkheid.
Gelijke kansen met ieders afkomst, grote overheidsbemoeienis, sociaal vangnet, etc.
Recenter is het klimaat een belangrijk onderwerp voor veel linkse partijen. Deze partijen worden vaak ook groen genoemd.
Rechts
Het woord rechts wordt in de Nederlandse politiek om een politieke voorkeur aan te geven.
Rechtse politieke partijen zijn vaak gebaseerd op de waarde: vrijheid.
Vrije markt, weinig overheidsbemoeienis, etc.
Het beleid rondom vluchtelingen en/of asielzoekers is een langere tijd een belangrijk onderwerp voor veel rechtse partijen.

Slide 6 - Tekstslide

Opmerkelijke standpunten?
Instagram @checkjestem
  • Typisch links standpunt (vanuit het gelijkheidsbeginsel).
  • Toch: PVV, FvD, JA21...

  • Links standpunt, maar:
  • GL+PvdA tegen...

Slide 7 - Tekstslide

Opmerkelijke standpunten?
  • Defensie = overheidsbemoeienis. Links toch?
  • Niet echt (oorlog=geen gelijkheid).
  • Toch: GL/PvdA.

  • Veel rechtse partijen willen een sterk leger, oorlogsindustrie=winst.
  • Maar: PVV is tegen.

Slide 8 - Tekstslide

Tijdlijn Industriële Revolutie
Agrarische revolutie
Begint in Engeland, later gaan anderen na-apen.
Demografische revolutie
1e industriële revolutie
2e industriële revolutie
AR
De agrarische revolutie.
  • Ontwikkelingen in de landbouw voor betere oogstopbrengst en minder gronduitputting.
  • Seed Mill 

DR
De demografische revolutie.
  • Door meer landbouwopbrengst > meer eten.
  • Meer eten = meer mensen.
  • Meer mensen = meer kleding nodig.
  • Maar door landbouwontwikkelingen minder boeren nodig > mensen kunnen in de textielnijverheid werken.
  • Dat moet sneller en beter > ontwikkelingen zoals: schietspoel, spinning Jenny, Waterframe, etc.
  • Werd steeds groter en groter + moest nóg sneller.
1IR
De eerste industriële revolutie.
  • Belangrijkste brandstof/energiebron = steenkool! Dit is nodig om stoommachines te laten werken.
  • Belangrijkste materiaal = ijzer. Redelijk stevig materiaal om de machines te kunnen maken.
2IR
De tweede industriële revolutie.
  • Belangrijkste brandstof/energiebron = elektriciteit en olie.
  • Belangrijkste materiaal = staal. Steviger dan ijzer, gaat langer mee, meer mogelijkheden (bruggen bouwen, hoge huizen).
1775
1850
1900

Slide 9 - Tekstslide

'Ismes'?

  • 'Ismes' = alle opkomende ideologieën die eindigen op -isme.

  • Ideologie = theorie over het bestuur van de samenleving.

Slide 10 - Tekstslide

'Ismes' burgers en stoommachines
  • (Modern Imperialisme)
  • (Kapitalisme)
  • Communisme
  • Socialisme
  • Liberalisme
  • Nationalisme
  • Conservatisme
  • Feminisme

Slide 11 - Tekstslide

Kapitalisme en communisme
Kapitalisme = ideologie van de fabriekseigenaren. Doel: winst maken. 
Dit is vandaag de dag de Westerse ideologie (De Verenigde Staten + West-Europa).
Nu gaat het om de waarde vrijheid: vrije markt, vrijheid van meningsuiting, etc.
Communisme = gebaseerd op gelijkheid. Komt van het Communistisch manifest, geschreven door Karl Marx en Friedrich Engels

Slide 12 - Tekstslide

Communisme
  • Communistisch manifest - Karl Marx & Friedrich Engels, 1848.
  • De hele geschiedenis ongelijkheid tussen de mens. De bourgeoisie (rijken/adel) heerst over het proletariaat (arbeiders/'gewoon' volk).
  • Revolutie van het proletariaat.
  • Geen privébezit, geen verschillen.
  • Marxisten aartsvijand van nationalisme (geen enkel land is beter dan een andere).
  • Volgende les meer over het communisme in Rusland.
Link naar artikel over het communistisch manifest.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Socialisme is afgeleid van het communisme: gelijkheid.
Liberalisme is afgeleid van het kapitalisme: vrijheid.

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf op

  1. Naast wie wil je graag zitten?
  2. Naast wie zou je niet willen zitten?
  3. Doel voor komende toets -> haalbaar, realistisch, maar uitdagend. Denk aan: 1 hele punt hoger voor de toets.
  4. Hoe kan ik je belonen? (Snoepgoed, o.i.d.). 

Slide 18 - Tekstslide

Socialisme
  • Belangrijkste woord: gelijkheid.
  • Beweging van de arbeiders.
  • Begin 19e eeuw kleine clubjes studenten en intellectuelen.
  • Na 1870 een massabeweging ˃ gevolg van industriële revolutie ˃ opkomst arbeidersklasse.
  • Centrale rol Karl Marx ˃ marxisten wilden via socialistische revolutie kapitalisme omverwerpen ˃ bedrijven worden staatseigendom.
  • Winst niet langer doel, in plaats hiervan > behoeften van mensen.


Slide 19 - Tekstslide

Socialisme
  • Rond 1900 opkomst gematigde vleugel binnen socialisme: reformisme ˃ positie arbeiders kan ook verbeteren binnen bestaande maatschappij. Zonder revolutie!
  • Hervormingen langs parlementaire weg.
  • Gevolg in 1919 is breuk: sociaaldemocratie komt tegenover revolutionair communisme te staan.



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Liberalisme
  • Vrijheid van het individu staat centraal.
  • Adam Smith: individuen moeten op zichzelf letten en iedereen kan dan goed leven > welbegrepen eigenbelang.
  • Weinig overheidsbemoeienis.
  • In het begin vinden veel liberalen dat niet iedereen recht heeft om te stemmen (of er niet slim genoeg voor is).

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Sociale                                  Kwestie
  • Discussie over de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders.
  • Socialisten wilden dit probleem hard aanpakken.
  • Liberalen waren hier minder snel mee...

Slide 24 - Tekstslide

Sociale Kwestie
  • Opvatting kapitalisten/liberalen: armoede is eigen schuld
  • Overheid moet armen niet steunen ˃ Er was een nachtwakersstaat nodig
  • =˃ overheid zorgt voor orde en rust en bemoeit zich verder nergens mee.

Slide 25 - Tekstslide

Reactie      arbeiders
  • Arbeiders verbitterd en opstandig.
  • Socialisten (=Mensen die opkwamen voor de rechten van Arbeiders)
  • Kapitalisme is de oorzaak van armoede >omverwerpen
  • Vakbonden worden opgericht ˃ doel betere lonen en arbeidsvoorwaarden.
  • Oplossing: sociale wetten.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Sociale wetgeving
Sociale wetgeving
Canon van Nederland - Kinderwetje van Van Houten
  • Beperking op kinderarbeid, aanleg waterleiding en riolering, etc. Verbeteren van de omstandigheden.
  • Voorbeeld: Kinderwetje van Van Houten, 1874.
  • Kinderarbeid (tot 12 jaar) is verboden.
  • Hoe wordt hierop gecontroleerd?
  • Pas in 1901 Leerplichtwet, einde kinderarbeid.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Europa is een landbouwsamenleving
Agrarische revolutie
Andere zaaimethoden
Enclosure
Demografische revolutie

Slide 30 - Tekstslide

Demografische revolutie
Urbanisatie
Meer arbeidskrachten beschikbaar
Meer vraag naar kleding en voedsel
Uitvindingen voor groeiende vraag kleding
Uitvindingen voor huisnijverheid
Uitvindingen a.d.h.v. stoommachines

Slide 31 - Tekstslide

Er ontstaan fabrieken > productie stijgt
Ondernemers investeren om nog meer winst te maken (kapitalisme)
Industriële Revolutie: enorme gevolgen voor de manier van leven
Meer arbeidskrachten beschikbaar
Uitvindingen a.d.h.v. stoommachines

Slide 32 - Tekstslide

Spotprenten analyseren
Stap 1: Figuren en voorwerpen
Stap 2: Thema
Stap 3: Mening – boodschap van de tekenaar
Stap 4: Vergelijking – de cartoon als bron
 Stap 5: Beantwoord de vraag! (Als deze er is uiteraard)




Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag:
  • Opdracht: liberalisme en socialisme af.
  • Samenvatting/mindmap 5.4.


Slide 35 - Tekstslide