4 TL: Grammar Chapter 3 M. Deuzeman

4TL - Chapter 3

All grammar items
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

4TL - Chapter 3

All grammar items

Slide 1 - Tekstslide

Grammar 1 : present simple 
De Present Simple gebruik je voor feiten en gewoontes
voor zaken die altijd, nooit of regelmatig gebeuren. 


Vaak staat er wel een woord in de zin zoals: 
always, never, ever, usually, sometimes, every day.

 




He/she/it: does + hele ww

Ontkennende zinnen
I/you/we/they: don't + hele ww
he/she/it: doesn't + hele ww

I work
You work

He/she/it works

 

We work

You work

They work

Do I work?
Do you work?

Does he/she/it work?

 

Do we work?

Do you work?

Do they work?

I don't work
You don't work

He/she/it doesn't work

 

We don't work

You don't work

They don't work

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je de present simple?
In gewone bevestigende ('gewone') zinnen: 
Het hele werkwoord bij: I, you, we, they

Shit regel:                       -s achter het werkwoord bij he/she/it
Voorbeed:            I walk - he walks
                                  They catch - she catches 

Zie grammar survey 37, 38 en 42 voor veranderingen in spelling




Slide 3 - Tekstslide

De present simple van 'to be'   

I            am
you      are
he         is
she      is
it           is
they    are
we       are
  De present simple van ' to have' 

I           have
you    have
he       has
she     has
it          has
they   have
we      have

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Vul de juiste vorm van de Present Simple in:

We often ...... to a concert in Amsterdam. (go)

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de Present Simple in:

My sister .......... pop music. (like)

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de Present Simple in:

Jip en Janneke often ...... together. (play)

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de Present Simple in:

My sister ........ a lot. (study)

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de Present Simple in:

His brother ......... TV every day. (watch)

Slide 10 - Open vraag

Grammar 10 : would like en would love
would like     =    zou(den) graag willen
would love    =    zou(den) heel graag willen 

Achter would like en would love staat meestal het hele werkwoord met to. Je gebruikt ook vaak de verkorte vorm 'd like ... en I'd love
Voorbeeld:
I would like to take a bath - I'd like to take a bath
I would love to see you next week - I'd love to see you next week




He/she/it: does + hele ww

Ontkennende zinnen
I/you/we/they: don't + hele ww
he/she/it: doesn't + hele ww

I work
You work

He/she/it works

 

We work

You work

They work

Do I work?
Do you work?

Does he/she/it work?

 

Do we work?

Do you work?

Do they work?

I don't work
You don't work

He/she/it doesn't work

 

We don't work

You don't work

They don't work

Slide 11 - Tekstslide

Grammar 13: ontkenningen
Als je een ontkenning gaat maken, kijk je altijd eerst naar het werkwoord.

Is het am - are - is - was - were - can - could - will - would - must of should,
dan zet je het woordje ' not' erachter om een ontkenning te maken . 

Voorbeeld: 
He is happy ---- He is not happy (verkorte vorm: he isn't happy).  
We were angry --- We were not angry (verkorte vorm: we weren't angry).
He could dance ---- He could nog dance (verkorte vorm: he couldn't dance)


Slide 12 - Tekstslide

Grammar 13: ontkenningen
Als er een ander werkwoord in de zin staat, 
moet je eerst kijken in welke tijd het staat en of het shit is.

TT-geen shit = don't ervoor

Voorbeeld:  I like cats --> I don't like cats. 

TT-wel shit = doesn't ervoor (ww terug in de ik-vorm, zonder s)

Voorbeeld: He likes cats --> he doesn't like cats.                NOOIT TWEE X SHIT IN 1 ZIN!

Slide 13 - Tekstslide

Grammar 13: ontkenningen
Als er een ander werkwoord in de VERLEDEN TIJD staat, gebruik je didn't .


Voorbeeld:  I liked cats --> I didn't like cats. 

Het werkwoord moet weer in de TT omdat didn't al verleden tijd is.

Voorbeeld: He wrote a letter ---> He didn't write a letter.

NOOIT TWEE X VERLEDEN TIJD IN 1 ZIN!!

Slide 14 - Tekstslide

Maak een ontkenning:
My sister is into football.

Slide 15 - Open vraag

Maak een ontkenning:
We go to France next week.

Slide 16 - Open vraag

Maak een ontkenning:
She left the room.

Slide 17 - Open vraag

Maak een ontkenning:
We will do our best.

Slide 18 - Open vraag

Grammar 28: vergrotende en overtreffende trap
1 lettergreep:
Woorden van 1 lettergreep krijgen in de vergrotende en overtreffende trap -er en - est

Voorbeeld: small - smaller - smallest 


Slide 19 - Tekstslide

Grammar 28: vergrotende en overtreffende trap
2 lettergrepen LEEROWY

Woorden van 2 lettergrepen die  eindigen op le, er, ow, y (LEEROWY
krijgen in de vergrotende en overtreffende trap ook -er en -est

Voorbeeld: happy - happier - happiest 
                        gentle- gentler- gentlest
                        narrow - narrower - narrowest 



Slide 20 - Tekstslide

Grammar 28: vergrotende en overtreffende trap
2 lettergrepen NIET LEEROWY

Woorden van 2 lettergrepen die niet eindigen op leerowy krijgen in de vergrotende en overtreffende trap more of most voor het woord. 

Voorbeeld:                       boring - more boring - most boring. 


Slide 21 - Tekstslide

Grammar 28: vergrotende en overtreffende trap
3 lettergrepen of meer:
Woorden van 3 lettergrepen of meer krijgen in de vergrotende en 
overtreffende trap more of most voor het woord.

Voorbeeld: beautiful - more beautiful - most beautiful

Uitzonderingen:
goed:       good - better - best
slecht:     bad - worse - worst
veel:          much/many - more - most
weinig:     little - less - least 




Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Geef de goede vorm van het bijv. nw.
Beyonce is ...... than Ariana. (sexy)

Slide 24 - Open vraag

Geef de goede vorm van het bijv. nw.
She is the ......... girl in school. (hot)

Slide 25 - Open vraag

Geef de goede vorm van het bijv. nw.
He is the ........... teacher. (amazing)

Slide 26 - Open vraag

Geef de goede vorm van het bijv. nw.
She is .......... than her sister. (nice)

Slide 27 - Open vraag