This lesson contains 79 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Staatsinrichting
van Nederland
Quiz
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wanneer was het Revolutiejaar?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 3 - Quiz
Noem twee gevolgen voor de Nederlandse koning van het Revolutiejaar.
Slide 4 - Open question
Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 5 - Quiz
Wie is dit?
A
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Johan Rudolf Thorbecke
D
Abraham Kuyper
Slide 6 - Quiz
Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten
Slide 7 - Quiz
Leg uit waarom hij belangrijk is geweest voor de Nederlandse democratie
Slide 8 - Open question
Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman
Slide 9 - Quiz
Bij welke partij hoort deze persoon?
A
Vrijheidsbond
B
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
C
Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
D
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)
Slide 10 - Quiz
8 uur werken 8 uur slapen 8 uur vrije tijd
Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?
A
SDAP
B
Vrijheidsbond
C
RKSP
D
ARP
Slide 11 - Quiz
Wat is juist over het Rerum Novarum?
1. Het is een brief geschreven door de Paus 2. Er wordt beschreven op welke manier werkgevers en werknemers met elkaar moeten omgaan
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
Beide antwoorden zijn goed
D
Beide antwoorden zijn fout
Slide 12 - Quiz
Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
SDB
C
SDAP
D
liberale Unie
Slide 13 - Quiz
Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?
A
Schaepman
B
Thorbecke
C
Troelstra
D
Kuyper
Slide 14 - Quiz
Welke socialistische partij wilde een parlementaire democratie?
A
SDB
B
SDAP
Slide 15 - Quiz
Vroeger of later? Sociale grondrechten
(vroeger) Klassieke grondrechten (later)
A
Vroeger
B
Later
Slide 16 - Quiz
Wanneer werd Nederland het Koninkrijk der Nederlanden?
A
1800
B
1820
C
1815
D
1825
Slide 17 - Quiz
Wanneer kwamen de Belgen in opstand?
A
1820
B
1825
C
1830
D
1835
Slide 18 - Quiz
Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Slide 19 - Quiz
Jorge Zorreguieta zal noch bij de verloving noch bij het huwelijk van zijn dochter Máxima met kroonprins Willem-Alexander aanwezig zijn. Het koninklijk huis en de Argentijnse schoonfamilie hebben zich er door minister-president Kok van laten overtuigen dat het in het belang van het huwelijk is dat de schoonvader er niet bij is. Vanavond verloven kroonprins Willem-Alexander en zijn vriendin Máxima Zorreguieta zich op paleis Noordeinde. Daar zullen zij zich presenteren aan het Nederlandse volk.
Welk begrip past het best bij deze bron?
A
constitutionele monarchie
B
onschendbaarheid
C
ministeriële verantwoordelijkheid
D
democratie
Slide 20 - Quiz
In 1960 was er een groot tekort aan woningen. Daarom vond de Tweede Kamer dat er extra woningen moesten worden gebouwd. Het kabinet weigerde dit, omdat er niet genoeg bouwvakkers waren. Daarop moest het kabinet aftreden. Welke uitspraak bij de tekst is juist?
Bij een ruzie tussen het kabinet en de Tweede Kamer:
A
bepaalt de koning(in) wie gelijk heeft.
B
is de Tweede Kamer de baas.
C
worden de leden van de Tweede Kamer ontslagen.
Slide 21 - Quiz
Socialisten vinden ... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd
Slide 22 - Quiz
Liberalen vinden ... het aller belangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof
Slide 23 - Quiz
Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijken' stemmen.
Slide 24 - Quiz
Wie heeft de macht in een democratie?
A
de regering
B
de overheid
C
de dictator
D
het volk
Slide 25 - Quiz
Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75
Slide 26 - Quiz
Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150
Slide 27 - Quiz
Wat is het Parlement?
A
De Eerste- en Tweede kamer samen
B
Het kabinet
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland
Slide 28 - Quiz
Vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
Het recht op werk is een sociaal grondrecht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quiz
Vrijheid van onderwijs is een sociaal grondrecht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Koning Willem I was onschendbaar. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
Thorbecke was een:
A
Communist
B
Socialist
C
Man van adel
D
Liberaal
Slide 33 - Quiz
Bij welke zuil hoort hetgeen je in deze foto ziet?
A
Socialisten
B
Protestanten
C
Rooms-Katholieken
D
Liberalen
Slide 34 - Quiz
Vroeger of later? Censuskiesrecht
(vroeger) algemeen kiesrecht (later)
A
Vroeger
B
Later
Slide 35 - Quiz
Ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president
Slide 36 - Quiz
Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs
Slide 37 - Quiz
In de grondwet staat dat de koning onschendbaar is. Welke zin hieronder gaat daarover?
A
De koning heeft het recht om wetten te maken
B
De koning kan alleen door de Tweede Kamer ontslagen worden
C
De koning maakt deel uit van het parlement
D
De koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid
Slide 38 - Quiz
Wie is dit?
A
Aletta Jacobs
B
Koningin Wilhelmina
C
Wilhelmina Drucker
D
Emmeline Pankhurst
Slide 39 - Quiz
Bij welke organisatie was zij betrokken?
A
VVD
B
VVvK
C
VVV
D
RKVV
Slide 40 - Quiz
Wat wilde deze mevrouw, en haar organisatie, bereiken?
Slide 41 - Open question
Noem één persoon met wie zij nauw samenwerkten om haar doelen te bereiken.
Slide 42 - Open question
Leg uit wat de volgende begrippen met elkaar te maken hebben:
Feministen, Eerste feministische golf, Vereniging voor Vrouwenkiesrecht en Algemeen kiesrecht
Slide 43 - Open question
De confessionelen en liberalen waren verwikkeld in de schoolstrijd. Deze ruzie ging over:
A
Het aantal uren godsdienstles in de week.
B
De vraag of er wel of geen les in liberale ideeën gegeven mocht worden op school.
C
De vraag of het christelijk onderwijs ook door de regering gefinancierd moest worden.
D
De wens van de liberalen om de christelijke scholen te sluiten.
Slide 44 - Quiz
Hoe liep de Schoolstrijd af? Welk begrip past daarbij?
Slide 45 - Open question
Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg
Slide 46 - Quiz
Democratie betekent dat
A
De koning regeert
B
Het volk regeert
C
Alleen rijke mensen regeren
D
Regeren
Slide 47 - Quiz
Het parlement in Nederland is hetzelfde als de Tweede Kamer
A
Waar
B
Niet waar
Slide 48 - Quiz
Het parlement is hetzelfde als de regering
A
Waar
B
Niet waar
Slide 49 - Quiz
De Eerste en Tweede Kamer heten samen ook wel de Staten-Generaal
A
Waar
B
Niet waar
Slide 50 - Quiz
Parlement is een voorbeeld van volksvertegenwoordiging
A
Waar
B
Niet waar
Slide 51 - Quiz
Klassieke grondrechten staan al sinds de 19de eeuw in de grondwet. Sociale grondrechten zijn daar pas in de loop van de 20ste eeuw bijgekomen. Waarom zijn de sociale grondrechten later in de grondwet opgenomen dan de klassieke grondrechten?
A
Omdat in de 19de eeuw de liberalen de macht hadden; zij waren vóór vrijheid en tégen grondrechten.
B
Omdat in de 20ste eeuw de socialisten de macht hadden; zij hebben er voor gezorgd dat sociale grondrechten in de grondwet kwamen.
C
Omdat pas de laatste 50 jaar de overheid zulke ingrijpende verplichtingen op zich kan en wil nemen.
D
Omdat pas de laatste 50 jaar sociale grondrechten nodig zijn om zaken te regelen die in de 19de eeuw niet bestonden.
Slide 52 - Quiz
In 2008 bracht politicus Geert Wilders een film over de Islam uit. Sommige mensen wilden dat de film verboden werd, omdat ze bang waren voor aanslagen. Wilders mocht zijn film toch uitbrengen. Dit valt onder:
A
het recht op gelijke behandeling.
B
het recht op bestaanszekerheid.
C
de vrijheid van meningsuiting
D
de vrijheid van godsdienst.
Slide 53 - Quiz
Het volk regeert via gekozen volksvertegenwoordigers Dit noem je:
A
Een dictatuur
B
Een monarchie
C
Een parlementaire democratie
D
Verkiezingen
Slide 54 - Quiz
Constitutie is hetzelfde als monarchie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 55 - Quiz
Van 1795 tot 1813 hoorde Nederland bij
A
Spanje
B
Duitsland
C
België
D
Frankrijk
Slide 56 - Quiz
In 1813 werd Nederland een constitutionele monarchie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 57 - Quiz
In welk jaar kreeg Nederland voor het eerst een Nederlandse koning?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 58 - Quiz
De Sociale kwestie ging over:
A
De omgangsvormen tussen de mensen uit de verschillende zuilen.
B
Het verbod van de regering om te staken.
C
De strijd om algemeen kiesrecht.
D
Het verbeteren van de levensomstandigheden van de arbeiders.
Slide 59 - Quiz
In de 19e eeuw kreeg Nederland een nieuwe grondwet die veel veranderde. Welk jaar?
A
1813
B
1870
C
1848
D
1830
Slide 60 - Quiz
De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning iis niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk
Slide 61 - Quiz
Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen
Slide 62 - Quiz
Waarom gaf koning Willem II in 1848 toe aan de eis om een nieuwe grondwet te maken?
A
Hij vond zelf ook dat het parlement meer invloed moest krijgen
B
Hij zag dat er veel armoede was
C
Overal in Europa waren rellen, hij was bang voor zijn positie
D
De grondwet was ouderwets
Slide 63 - Quiz
Welke politieke stroming wilde de nieuwe grondwet vooral?
Slide 64 - Open question
Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid
Slide 65 - Quiz
Noem de 4 groepen tijdens de Verzuiling
Slide 66 - Open question
Waarover ging de Schoolstrijd?
A
ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
B
openbare scholen willen geld van de overheid
C
bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
D
katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid
Slide 67 - Quiz
Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919
Slide 68 - Quiz
Wat is feminisme?
Slide 69 - Open question
Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken
Slide 70 - Quiz
Wanneer kregen vrouwen actief kiesrecht?
A
1917
B
1919
C
1950
D
nooit
Slide 71 - Quiz
De Pacificatie was in:
A
1919
B
1918
C
1922
D
1917
Slide 72 - Quiz
Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen,
2. nieuwe koning, en
3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw parlement
Slide 73 - Quiz
Hoeveel leden heeft het Nederlandse parlement?
A
75
B
100
C
150
D
225
Slide 74 - Quiz
Een minister wordt door een kamerlid gedwongen tot een debat. Van welk recht maakt het kamerlid dan gebruik?
Slide 75 - Open question
Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?
Slide 76 - Open question
Een kamerlid komt met een aanpassing op een wetsvoorstel van een minister. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?
Slide 77 - Open question
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 78 - Open question
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen