What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Hub van DoorneCollege
Visit the website
‹
Return to search
oefenles 3.2 en 3.3
apparaten zetten elektrische energie om in:
A
warmte, geluid en stroom
B
geluid, warmte, beweging en geluid
C
stroom
1 / 21
next
Slide 1:
Quiz
Nask / Techniek
Middelbare school
Leerjaar 1
This lesson contains
21 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
apparaten zetten elektrische energie om in:
A
warmte, geluid en stroom
B
geluid, warmte, beweging en geluid
C
stroom
Slide 1 - Quiz
nuttige energie is de energie:
A
van een elektrische fiets
B
waarvoor je niet hoeft te betalen
C
energie dat een apparaat levert waarvoor het bedoeld is
D
energie van nutsbedrijven
Slide 2 - Quiz
niet nuttige energie is
A
energie van windmolens
B
warmte van een lamp of de koelkast
C
energie waar je foute dingen mee doet
Slide 3 - Quiz
wat houdt het gebruik van de elektriciteit bij?
A
de meterkast
B
de elektriciteitsmeter
Slide 4 - Quiz
hoe schrijf je kilowattuur?
A
kwu
B
Kwh
C
KWH
D
kWh
Slide 5 - Quiz
energie wordt gemeten in
A
volt
B
kilowatt
C
kWh
D
stroom
Slide 6 - Quiz
de hoeveelheid energie die een apparaat omzet per seconde
noemen we:
A
het stroomverbruik
B
het vermogen
C
volt
Slide 7 - Quiz
het vermogen van een apparaat geef je aan met :
A
volt
B
Watt
C
ampere
D
stroomverbruik
Slide 8 - Quiz
kilowatt of kW
1 kW is
A
100 watt
B
10.000 watt
C
10 watt
D
1000 watt
Slide 9 - Quiz
het energieverbruik van een apparaat hangt af van:
A
het vermogen en de temperatuur binnen
B
het vermogen en de tijd dat het apparaat aan staat
C
hoe duur de stroom is
D
het vermogen en de kosten van de stroom
Slide 10 - Quiz
kilowattuur betekent:
A
kilowatt PER uur
B
kilowatt KEER uur
Slide 11 - Quiz
energieverbruik is:
A
vermogen + tijd
B
1000 watt
C
vermogen X tijd
D
vermogen : tijd
Slide 12 - Quiz
de energiekosten bereken je alsvolgt:
A
energieverbruik : prijs van 1 kWh
B
energieverbruik x prijs van 1 kWh
Slide 13 - Quiz
de naald van een kompas
A
wijst altijd naar het noorden en heeft een rode punt
B
wijst meestal naar het noorden
C
heeft een rode punt en wijst soms naar het noorden
Slide 14 - Quiz
een noordpool van een magneet trekt een zuidpool aan
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
een noord- en een zuidpool:
A
stoten elkaar af
B
trekken elkaar aan
Slide 16 - Quiz
wat is een spoel ?
A
een elektromagneet
B
een elektrisch apparaat
C
een ijzeren kern met een lange stroomdraad er omheen
D
een lange stroomdraad die om een magneet gewikkeld is
Slide 17 - Quiz
een elektromotor bestaat uit elektromagneten en één of meer vaste magneten
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
een elektromotor verandert elektrische energie in beweging ( hij gaat draaien)
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
elektromotoren vind je in allerlei apparaten en machines bijvoorbeeld in:
A
een elektrische scooter en een handzaag
B
speelgoed en een föhn
C
een elektrische fiets en een föhn
Slide 20 - Quiz
oefenles 3.2 en 3.3.
Slide 21 - Slide