What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Johan de Witt Scholengroep
‹
Return to search
Taal in beeld B 1, L 5spreekwoorden gezegdes
wat zijn spreekwoorden en uitdrukkingen?
1 / 20
next
Slide 1:
Mind map
Nederlands
Basisschool
Groep 8
This lesson contains
20 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
wat zijn spreekwoorden en uitdrukkingen?
Slide 1 - Mind map
Slide 2 - Slide
la-2.taalinbeeld.nl
Slide 3 - Link
la-2.taalinbeeld.nl
Slide 4 - Link
Dat doet de deur dicht
A
De deur gaat niet meer open.
B
Dat is zo erg, daar moet iets aan gedaan worden
C
Iemand sluit de deur
D
De deur wordt niet voor je opgemaakt.
Slide 5 - Quiz
Een open deur
A
Iets dat al lang bekend is.
B
Een gebouw zonder deur.
C
Je bent altijd welkom.
D
Een goede grap.
Slide 6 - Quiz
Niet samen door 1 deur kunnen.
A
Er zijn meerdere mogelijkheden om ergens te komen.
B
Te groot zijn om samen door 1 deur te kunnen lopen.
C
Je hoeft het niet alleen te doen.
D
Steeds ruzie met elkaar hebben.
Slide 7 - Quiz
De deur bij iemand platlopen
A
Ergens boos binnenlopen.
B
Een deur kapotmaken.
C
Heel vaak bij iemand op bezoek gaan.
D
Bij iemand binnenrennen.
Slide 8 - Quiz
Met de deur in huis vallen
A
Heel vaak bij iemand op bezoek komen.
B
Meteen de belangrijke dingen zeggen.
C
Erg enthousiast binnenkomen.
D
Boos naar binnenlopen.
Slide 9 - Quiz
Eigen haard is goud waard.
A
Het is belangrijk een vaste plaats te hebben om te wonen.
B
Het is belangrijk om in een verwarmde woning te wonen.
C
Het is thuis gezelliger dan ergens anders.
D
Het is duur om je huis te verwarmen.
Slide 10 - Quiz
Een heilig huisje.
A
Een kleine woning.
B
De woning van de pastoor.
C
Gelovige mensen.
D
Een onderwerp waarop je geen kritiek mag hebben.
Slide 11 - Quiz
Elk huisje heeft zijn kruisje.
A
Ieder huisje heeft zijn eigen grond .
B
In ieder huisje wordt wel in iets geloofd.
C
In elk gezin is wel iets wat voor verdriet zorgt.
D
In ieder huis gaat wel eens iets kapot.
Slide 12 - Quiz
Het is niet om over naar huis te schrijven.
A
Je hoeft geen brief te schijven om te laten weten dat je van iemand houdt.
B
Het is niet geweldig.
C
Je kunt ook bellen.
D
Vanuit de gevangenis schrijf je niet naar huis.
Slide 13 - Quiz
Van huis en haard verdrijven.
A
Wegjagen van je huis en de mensen die daar wonen.
B
Moeten verbouwen.
C
Een nieuwe woning willen bouwen
D
Moeten verhuizen omdat blijven wonen te duur is.
Slide 14 - Quiz
In een glazen huis wonen.
A
In een modern huis wonen.
B
Makkelijk kritiek kunnen krijgen, omdat veel mensen kunnen zien hoe je werkt of leeft.
C
In een huis wonen met veel glas, zodat iedereen kan zien hoe je leeft.
D
In een omgeving zijn waar snel iets kapot kan gaan.
Slide 15 - Quiz
Van goeden huize moeten komen.
A
Veel moeten kunnen om iets voor elkaar te krijgen.
B
Uit een fijn gezin komen.
Slide 16 - Quiz
Veel in huis hebben.
A
Altijd een grote voorraad aan spullen in huis hebben.
B
Veel kunnen of veel talenten hebben.
C
Altijd iets lekkers aan kunnen bieden aan vrienden .
D
Veel geld hebben.
Slide 17 - Quiz
Een huishouden van Jan Steen
A
Een huis met rode luiken.
B
Een huishouden waar altijd alles netjes op orde is.
C
Een gezin met weinig geld.
D
Een gezin waar het altijd rommelig is.
Slide 18 - Quiz
Iemand om de tuin leiden.
A
Altijd eerlijk zijn tegen mensen.
B
Iemand een rondleiding geven.
C
Iemand expres dingen laten denken die niet kloppen.
D
Iemand iets vertellen dat je leuk vindt.
Slide 19 - Quiz
Wat heb je vandaag geleerd?
Welk spreekwoord heb je onthouden?
Slide 20 - Mind map