Wanneer gebruik je jij/je/jouw?
Jij = persoonlijk voornaamwoord
Jij bent mijn beste vriend
Jouw = ‘van jou’ (bezittelijk voornaamwoord)
Ik heb het jouw moeder gevraagd (de moeder van jou)
Je = jouw of jou zonder extra nadruk
De vormen jou en jouw worden eigenlijk alleen gebruikt als er nadruk op ligt. Vaak is je beter:
Ik heb het jou gevraagd, want jij kunt dit het best.
Ik heb het je gevraagd, maar je gaf geen antwoord.