Hoofdstuk 3 basis economie

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

WA-verzekering staat voor:

1. Wettelijke Arbo-verzekering.
2. Wegen arbeidsverzekering.
3. Wettelijke aanspreekbaarheid- verzekering.
4. Wettelijke aansprakelijkheids- verzekering.

Een WA verzekering is niet verplicht voor een scooter

1. Waar
2. Niet waar

Bij een WA-verzekering

1. Die dekt de schade bij een ander voortuig
2. Die dekt de schade van je eigen voertuig
3. Die dekt zowel de schade van een ander als de eigen schade.

Wat heeft geen invloed op de premie van de WA-verzekering?

1. Leeftijd
2. Geslacht
3. Woonplaats

1. De assurantiebelasting wordt berekend over

1. de premie
2. de poliskosten
3. premie + poliskosten
4. premie + poliskosten + verzekeringskosten

Over de poliskosten betaal je geen assurantiebelasting.

Leerdoel 23

1. juist
2. onjuist

Hoe vaak moet je poliskosten betalen?

1. 1 keer per jaar
2. 1 keer per maand
3. 1 keer per verzekering
4. 1 keer per 5 jaar

De premie van je zerzekering is €50. De poliskosten zijn €8 en de assurantiebelasting is 21%. Wat zijn de verzekeringskosten?

1. 58
2. 12,18
3. 10,50
4. 70,18

Als je een eigen risico neemt ...

1. Betaal je zelf bij schade alles
2. Betaal je zelf bij schade niets
3. Betaal je zelf bij schade een deel van de kosten

Wat is het 'eigen risico'?

1. De eigen bijdragen aan een schade of claim
2. Het bedrag wat je terug krijgt van de verzekering
3. Het eigen risico is de premie die je maandelijks betaald
4. Je dagwaarde van de het verzekerde object

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.

1. Juist
2. Onjuist

Wie betaalt het eigen risico?

1. de verzekeraar
2. de verzekerde
3. de bank
4. de premie

Wat is het verschil tussen huurkoop en koop op afbetaling?

1. Bij huurkoop ben je pas de eigenaar als je de laatste termijn huur hebt betaald
2. Er is geen verschil
3. Bij koop op afbetaling moet je in delen betalen

1. bij koop op afbetaling ben je gelijk eigenaar van het product
2. bij een doorlopend krediet ben je niet direct eigenaar van het product

1. beide beweringen zijn juist
2. beide beweringen zijn onjuist
3. alleen bewering 1 is juist
4. alleen bewering 2 is juist

Is een telefoon kopen op afbetaling een lening?

1. Ja
2. Nee

Welke leenvorm heeft een vaste aflossing en rente per maand.

1. Doorlopend krediet
2. Rood staan
3. Lease
4. Persoonlijke lening

Wat is hier geen leenvorm?

1. persoonlijke lening
2. doorlopend krediet
3. polis kosten
4. salaris krediet

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld:​
als.....................wanneer je iets koopt

1. ruilmiddel
2. rekenmiddel
3. spaarmiddel

Wat zijn de drie geldfuncties?

1. Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
2. Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
3. Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten

Giraal geld = betaalrekening of bankrekening

Directe ruil = product tegen ander product ruilen

Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?

1. pinpas
2. biljetten
3. bankpas
4. creditcard

Wat is chartaal geld?

1. Alle briefjes en munten
2. Spaarrekening
3. Bankrekening
4. Collectegeld

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil?

1. banaan voor een pen
2. banaan voor geld
3. pen voor een appel
4. appel voor een banaan

1.Vroeger deden de mensen vooral aan directe ruil.
2. Directe ruil is goederen en diensten ruilen voor geld.
Welk antwoord(en) is / zijn juist?

1. 1 is goed en 2 is fout.
2. 1 is fout en 2 is goed.
3. Beide zijn goed.
4. Beide zijn fout.

Ruilen met geld is directe ruil

1. Juist
2. Onjuist

Is "een tikkie" een voorbeeld
van directe ruil of indirecte ruil?

1. jazeker
2. volstrekt niet
3. directe ruil
4. indirecte ruil