Johan de Witt Scholengroep

Werkwoorden hebben en zijn

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma vandaag:
* Herhalen regelmatige werkwoorden
* Werkwoorden hebben en zijn (onregelmatig)
* Oefenen

Slide 2 - Slide

WERKWOORD?

Slide 3 - Mind map

WAT MOET JE INVULLEN?
"Ik ..(werken).. maandag thuis."
A
werkt
B
werk
C
werken
D
werkte

Slide 4 - Quiz

WAT MOET JE INVULLEN"
"hij ..(lopen).. naar school."
A
loopt
B
lopen
C
loop
D
liep

Slide 5 - Quiz

Regelmatige werkwoorden in 

ik       (= stam!)
jij, je, u
hij, zij, ze, het
wij, we
jullie
zij, ze
tegenwoordige tijd: WERKEN

werk       (= stam!)
werkt
werkt
werken
werken
werken

Slide 6 - Slide

Wat zijn onregelmatige werkwoorden?

=> werkwoorden zonder vaste regel
=> belangrijke onregelmatige werkwoorden:

- zijn 
- hebben

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

WAT MOET JE INVULLEN?
"Ik ..(zijn).. vandaag op school."
A
zijn
B
is
C
ben
D
bent

Slide 9 - Quiz

WAT MOET JE INVULLEN?
"Zij ..(zijn).. 15 jaar."
A
ben
B
zijn
C
bent
D
is

Slide 10 - Quiz

WAT MOET JE INVULLEN?
"Wij ..(zijn).. klaar met ons huiswerk."
A
is
B
zijn
C
bent
D
ben

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

WAT MOET JE INVULLEN?
"Jij ..(hebben).. een mooie auto!"
A
hebt
B
hebben
C
is
D
bent

Slide 13 - Quiz

WAT MOET JE INVULLEN?
"Wij ..(hebben).. een klein huis."
A
heeft
B
hebben
C
bent
D
is

Slide 14 - Quiz

WAT MOET JE INVULLEN?
"Ik ..(hebben).. een nieuwe fiets."
A
ben
B
hebben
C
heb
D
heeft

Slide 15 - Quiz