Johan de Witt Scholengroep

Thema 1 - Familie - Leestekens

NT2

Week 2 - Leestekens en woordenschat van thema 1
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

NT2

Week 2 - Leestekens en woordenschat van thema 1

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Grammatica: Leestekens en hoofdletters
- Woordenschat bij Thema 1 (Studiemeter)
- Grammatica: zinnen verdelen

De uitleg van vandaag hoort bij de opdrachten van het boek VIA Starttaal Online, Thema 1 op www.studiemeter.nl.

Slide 2 - Slide

www.studiemeter.nl

Slide 3 - Slide

Korte opdracht: lees de volgende tekst

Slide 4 - Slide

hallo hoe gaat het met je met mij gaat het goed we hebben elkaar al een tijdje niet gezien dus zullen we dit weekend afspreken zaterdagmiddag kan ik wel groetjes

Slide 5 - Slide

Hoe ging dat?

Slide 6 - Slide

Hallo, hoe gaat het met je? Met mij gaat het goed. We hebben elkaar al een tijdje niet gezien, dus zullen we dit weekend afspreken? Zaterdagmiddag kan ik wel. Groetjes!

Slide 7 - Slide

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.
Er zijn veel verschillende leestekens.
Op niveau 1 (1F) hoef je nog niet alle leestekens te gebruiken.

Slide 8 - Slide

Leestekens op 1F
Bij de entreeopleiding krijg je examens op niveau 1F.
Hier moet je 3 leestekens kennen en goed gebruiken. 
---------------->
En vergeet de hoofdletters niet!

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 10 - Mind map

Hoofdletters
1. Aan het begin van de zin.
2. Bij namen. (Namen van personen, aardrijkskundige plaatsen, bedrijven, merken, boeken, films, wetten, talen, feestdagen en historische gebeurtenissen)

Slide 11 - Slide

Schrijf de zin goed op:
elke donderdag eet ik samen met mijn familie

Slide 12 - Open question

Schrijf de zin goed op:
wie nodigt zij uit voor haar verjaardag

Slide 13 - Open question

Schrijf de zin goed op:
jordy en ahmad kennen elkaar van de voetbalclub

Slide 14 - Open question

Woordenschat
Het oefenen met nieuwe woorden is ontzettend belangrijk. Hoe meer woorden jij kent, hoe beter jij een taal kan begrijpen. 
Bij Thema 1 van Studiemeter horen deze 15 woorden...

Slide 15 - Slide

Woordenlijst thema 1
  • nationaliteit
  • herinnering
  • opvoeding
  • relatie
  • aanpassen
  • rekening houden met
  • afspreken
  • vertrouwen
  • emotie
  • respect
  • contact
  • uitnodiging
  • eigenschap
  • kennis
  • gewoonte

Slide 16 - Slide

De herinnering
Een gebeurtenis van vroeger, die in jouw gedachte zit. 

In mijn herinnering was mijn kleuterjuf erg aardig.

Slide 17 - Slide

Aanpassen
Veranderen aan een situatie. 

Op school zijn andere regels dan thuis. Ik pas mij aan aan de regels. 

Slide 18 - Slide

Emotie
Een emotie is hoe jij je voelt.

Bijvoorbeeld ------------->

Slide 19 - Slide

Persoonlijke eigenschappen
Eigenschappen van jouw karakter: hoe jij bent.

Bijvoorbeeld: rustig, creatief, zelfstandig, grappig, betrouwbaar, hulpvaardig, sportief, sociaal, ...

Slide 20 - Slide

Een kennis
Een kennis is iemand die jij kent, maar het is geen familie of vriend. 
Jullie kennen elkaar wel. Jullie zullen elkaar groeten, maar je zal een kennis niet uitnodigen bij jou thuis.

Slide 21 - Slide

Een gewoonte
Iets wat voor jou normaal is. Iets wat je altijd doet.

Elke ochtend eet ik twee broodjes met hagelslag.

Slide 22 - Slide

Grammatica: zinnen verdelen
Met grammatica leren we om beter een taal te begrijpen, schrijven en spreken. 
Grammatica helpt ook bij het maken van goede zinnen. Daar doen we nu een opdracht mee. 
Op Studiemeter kan je daar meer mee oefenen.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Bij zinsdelen kijk je naar...
  • Wie of wat
  • Werkwoorden
  • Tijd
  • Plaats
  • De rest van de zin.

Slide 25 - Slide

Mijn zus en ik kijken vaak een film.
Wie of wat? 
Werkwoord?
Tijd?
Plaats?
De rest?

Slide 26 - Slide

Mijn zus en ik kijken vaak een film.
Wie of wat? Mijn zus en ik
Werkwoord? kijken
Tijd? vaak
Plaats? -
De rest? een film

Mijn zus en ik / kijken / vaak / een film.

Slide 27 - Slide

Mijn moeder heeft dat afdak gebouwd.
Wie of wat? 
Werkwoorden?
Tijd?
Plaats?
De rest?

Slide 28 - Slide

Mijn moeder heeft dat afdak gebouwd.
Wie of wat? Mijn moeder
Werkwoorden? heeft. gebouwd.
Tijd?
Plaats?
De rest? dat afdak

Mijn moeder / heeft / dat afdak / gebouwd.

Slide 29 - Slide

Opdrachten maken
VIA Starttaal Online --> Op weg naar 1F. Thema 1.
Welke opdrachten moet je maken? 
Moeilijke woorden --> alleen woordenschat
Spelling & Grammatica --> alles
Lezen --> alles
Spreken & Luisteren --> alles
Wanneer moet je het klaar hebben? Voor de volgende les. 

Slide 30 - Slide