ZM1 Lunes clase 3

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

Startklaar

• Op je plek zitten 
• Telefoon in het Zakkie 
  
• Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  
• Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

ONZE LES VANDAAG...

-DÍAS, MESES, ESTACIONES Y NACIONALIDADES.

-TENER, HABLAR, LLAMARSE VERVOEGEN IN TEGENWOORDIGE TIJD

-JEZELF VOORSTELLEN EN VRAAG VOOR GEGEVENS VAN JE KLASGENOOT

Las Estaciones:

EL INVIERNO

LA PRIMAVERA

EL VERANO

EL OTOÑO

Los Días de las Semana:

LUNES

MARTES 

MIÉRCOLES

JUEVES

VIERNES

SÁBADO

DOMINGO

                               FLASHBACK OPDRACHT:

Vraag en schrijf de gegevens van je partner. Schrijf ze op in je notitieboek:

• Naam/Nombre:  Nadia
  
• Achternaam/Apellido: Basurto
  
• Leeftijd/Edad: 40 años
  
• Telefoonnummer/Número de teléfono: 0679 123 456
• Gebortedatum/Fecha de Nacimiento: 26 de diciembre de 1983

espanol.lingolia.com

                  EL VERBO SER SE USA:

Ser wordt gebruikt voor situaties die permanent of langdurig zijn. Bij een langdurige situatie kun je denken aan bijvoorbeeld een nationaliteit, of dat je student bent. Dit zijn situaties die kunnen veranderen, maar over het algemeen wel langdurig zijn.

WEET JE WANEER JE HET WERKWOORD 'SER' GEBRUIKT?

YO.........

1. sois
2. soy
3. somos
4. es

Ser (zijn) gebruik je bij:

1. Nationaliteit, eigenschap, beroep
2. Nationaliteit, tijdelijke toestand, beroep
3. Nationaliteit, zich bevinden, tijd & datum
4. Nationaliteit, eigendom, gezondheid

Madrid ..... la capital de España.

1. soy
2. ser
3. eres
4. es

Voorbeeld: Vervoeging hablar

               yo  hablo

                 tu   hablas

él,ella,usted habla

nosotros,nosotras hablamos

vosotros,vosotras habláis 

          ellos, ellas hablan

 REGELMATIG werkwoord eindigend in -AR 

yo	habl o
tú	habl as
él/ella/usted	habl a
nosotros/as	habl amos
vosotros/as	habl áis
ellos/ellas	habl an

HABLAR: REGELMATIG WERKWOORD EINDIGT -AR 1ª CONJUGACIÓN.

habla

hablas

hablan

hablo

hablamos

Juan.......................español.

Mis amigos..........................mucho.

Tú ........................ neerlandés.

Yo............en catalán con mi familia.

En esta clase.......................en español.

El verbo TENER (HEBBEN) eidigend in-ER, 2ª conjugación

Yo	TENG O	Ik heb
Tú	TIEN ES	Jij hebt
El/Ella/Usted	TIEN E	Hij/Zij/U heeft
Nosotros Nosotras	TEN EMOS	Wij hebben
Vosotros Vosotras	TEN É IS	Jullie hebben
Ellos/Ellas	TIEN EN	Ze hebben

Gebruik van el Verbo Tener

Escribid en vuestras libretas las palabras que los dibujos describen en vuestro idioma.

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'tener'

pag. 21

yo

tú

él

nosotros

vosotros

ellos

tienes

tenemos

tengo

tienen

tiene

tenéis

Y ahora tú. 

• Welke ropa heb jij al kies 4.
• In welke kleur 

gebruik in je zinnen de constructie ¨Yo tengo un of una.....

om de kleur te zeggen gebruik je de contructie ¨es de color.....

gebruik de woorden in de groene cirkels op pagina 21 van je boek

Eindingd in -IR, en is een bijzonder werkwoord. Het gaat bijna altijd vergezeld van een voorzetsel.

YO	VOY A	LA PLAYA
TÚ	VAS A	ESTUDIAR
EL/ELLA	VA DE	COMPRAS
NOSOTROS/AS	VAMOS DE	EXCURSIÓN
VOSOTROS/AS	VAIS AL	CINE
ELLOS/ELLAS	VAN A	LA ESCUELA

      IR+ A, AL, DE+ PLAATS OF ACTIVITEIT

¿QUÉ?

¿CÓMO?

¿CUÁL?

¿QUIÉN?

¿DÓNDE?

¿CUÁNDO?

¿CUÁNTO?

¿POR QUÉ?

WAT?

HOE?

WELKE?

WIE?

WAAR?

WANEER?

HOEVEEL?

WAAROM?

Pág. 26

in Spaans begint je vraag altijd met INTERROACIÓN.

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 

Zet de juiste bij elkaar.

comer

bailar

hablar

vivir

cantar

ir

vender

escuchar

escribir

compartir

beber

tocar

schrijven

gaan

dansen

drinken

praten

leven, wonen

luisteren

eten

instrument bespelen, aanraken

delen

zingen

verkopen

¡A practicar!

Yo (hablar)_______________

Tú (comer)_______________

Nosotros(escribir)_______________

Él (bailar)_______________

Ellos(beber)_______________

Vosotros(vivir)_______________

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR

YO

TÚ

ÉL, ELLA, USTED

NOSOTROS, NOSOTRAS

VOSOTROS, VOSOTRAS

ELLOS, ELLAS, USTEDES

HABLO

BAILO

CANTA

BAILAN

ESCUCHAS

TOCAMOS

ESCUCHÁIS

BAILA

HABLAN

CANTAMOS

ESTUDIÁIS

HABLAS

OEFENEN MET DE LEESBOEK:

PÁGINA 20; 1, 2

PÁGINA 21; 5

PÁGINA 22; 1, 2

WERKBOEK:

PÁGINA 10; 9, 10

¿Qué tal la clase?

😒🙁😐🙂😃

www.bing.com

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃

Hasta la semana que viene.