What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Johan de Witt Scholengroep
‹
Return to search
2e klas Hoofdstuk 4 les 2
Hoofdstuk 4 Goed gemaakt?
Paragraaf 2
1 / 20
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo k, g, mavo
Leerjaar 2
This lesson contains
20 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Hoofdstuk 4 Goed gemaakt?
Paragraaf 2
Slide 1 - Slide
Inhoud van de les
Herhalen lesstof vorige les
Doelen van de les bespreken
Starten met de lesstof
Oefenen van de lesstof
Huiswerk opgeven
Slide 2 - Slide
Herhalen van de lesstof
Wat was ook al weer produceren?
Wat is een bedrijfskolom?
Wat is ook al weer toegevoegde waarde?
Wat waren ook al weer productiekosten?
Wat is ook al weer de kostprijs per product?
Noem de drie productiesectoren
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Je weet wat een
ondernemer
is
Je kent de drie
productiefactoren
en kunt uitleggen wat
investeren
is
Je weet wat
concurrenten
zijn
Je kunt
winst
berekenen
Je weet wanneer een bedrijf
verlies
maakt
Slide 4 - Slide
Ondernemer
Een ondernemer verdient zijn inkomen met een
eigen bedrijf.
Met of zonder personeel (zzp)
Ondernemerschap: durf te ondernemen
Slide 5 - Slide
Productiefactoren
Slide 6 - Slide
Investeren
Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen (productiemiddelen) door bedrijven of de overheid.
Slide 7 - Slide
Winst (of verlies) berekenen
Slide 8 - Slide
Produceren is.....
A
Het maken van goederen
B
Het leveren van diensten
C
Het leveren van goederen en diensten
D
Het maken van goederen en het leveren van diensten.
Slide 9 - Quiz
Bedrijfskolom is....
A
Geen bedrijven die meewerken aan een product
B
Alle bedrijven die meewerken aan een product
Slide 10 - Quiz
Toegevoegde waarde
A
Hoeveel een product telkens meer waard wordt
B
Doordat een product wordt bewerkt wordt het meer waard
C
Hoeveel een product telkens meer waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
Slide 11 - Quiz
De kostprijs per product
A
De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product
B
De kosten die je maakt voor het maken van producten
C
De kosten die je maakt voor één product
D
De kosten die je maakt voor alle producten samen.
Slide 12 - Quiz
Welke productiesectoren kennen we?
A
Agrarische sector Industriële sector Dienstverlenende sector
B
Agrarische bedrijven Industriële bedrijven Dienstverlenende bedrijven
C
Primaire sector Secundaire sector Tertiaire sector
Slide 13 - Quiz
In welke zin hieronder is het begrip productiefactoren goed omschreven?
Productiefactoren zijn:
A
Hulpmiddelen bij de productie.
B
Kapitaalgoederen.
C
Mensen die werken.
D
Natuur, arbeid en kapitaalgoederen.
Slide 14 - Quiz
Voor het produceren van een dienst hoeven niet alle productiefactoren te worden ingezet
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal
Slide 16 - Quiz
Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten
Slide 17 - Quiz
Je verkoopt vandaag fruit op de markt. Je opbrengst is €772. De totale kosten zijn €489.
Hoeveel winst of verlies maak je?
A
€ 283 verlies
B
€ 283 winst
C
€ 1.286 winst
D
€ 772 winst
Slide 18 - Quiz
Waarom investeren bedrijven?
A
Omdat het moet
B
Om goedkoper en beter te kunnen produceren
C
Om alleen goedkoper te kunnen produceren
D
Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.
Slide 19 - Quiz
Afsluiting
Maak opdracht 19 t/m 34.
Als je daar klaar mee bent dan maak je er een foto van en stuur je die naar me toe via teams en dan stuur ik je de antwoorden terug om na te kijken.
Slide 20 - Slide