This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
We gaan starten!
Wachttijd:
stopwatch
00:00
Slide 1 - Slide
0,006 A = … mA
A
6
B
6000
C
60
D
0,0000006
Slide 2 - Quiz
Wat is het symbool van de weerstand
A
U
B
W
C
I
D
R
Slide 3 - Quiz
Buiten is het heel erg hard aan het hagelen. Van welke fase is sprake bij hagel?
A
Vaste fase
B
Vloeibare fase
C
Gas fase
Slide 4 - Quiz
Na een lange dag werken, drink je een glaasje water. Welke fase is het water?
A
Vaste fase
B
Vloeibare fase
C
Gas fase
Slide 5 - Quiz
Op een mooie lentedag zie je allemaal wolken in de lucht. Welke fase is het water in de wolken?
A
Vaste fase
B
Vloeibare fase
C
Gas fase
Slide 6 - Quiz
Hagel is een vorm van neerslag. Noteer nog 4 anderen vormen van neerslag.
Slide 7 - Open question
Sleep de vakjes A t/m F naar de juiste fase
Gas fase
Vaste fase
Vloeibare fase
Water bij 5 °C
Water bij -10 °C
Water bij 25 °C
Water bij 105 °C
Water bij 75 °C
Water bij -108 °C
Slide 8 - Drag question
Benoem de namen van de genummerde onderdelen uit de afbeelding.
Slide 9 - Open question
Welke temperatuur geeft de thermometer aan op de afbeelding?
A
5 graden Celsius
B
10 graden Celsius
C
15 graden Celsius
D
20 graden Celsius
Slide 10 - Quiz
Welke vloeistof zit er meestal in een vloeistofthermometer?
A
Water zonder kleurstof
B
Water met kleurstof
C
Alcohol met kleurstof
D
Alcohol zonder kleurstof
Slide 11 - Quiz
In de winter zijn er vaak strooiwagens op de weg. Wat strooien ze en waarom doen ze dat?
A
Zand om het vriespunt te verlagen
B
Zand om het vriespunt te verhogen
C
Zout om het vriespunt te verlagen
D
Zout om het vriespunt te verhogen
Slide 12 - Quiz
Sleep de situaties naar de juiste fase overgang
Condenseren
Smelten
Verdampen
Stollen
Kleren drogen op een waslijn
Je stopt een glas water in de vriezer
Tijdens het douchen ontstaat er een laagje water op de spiegel
Slide 13 - Drag question
Tim heeft water en alcohol in een bekerglas gedaan. Tim verwarmt beide bekerglazen om te bepalen welke stof in welk bekerglas zit. Voor het verwarmen waren beide stoffen vloeibaar. Van welke stofeigenschap maakt Tim hier gebruik?
A
Kleur
B
Geur
C
Smeltpunt
D
Kookpunt
Slide 14 - Quiz
Huub zegt: "In de winter kun je waterdamp zien als je uitademt." Heeft Huub gelijk?
A
Ja Huub heeft gelijk, waterdamp bestaat uit kleine druppeltjes water
B
Nee Huub heeft ongelijk, je kunt het ook in de zomer zien
C
Nee Huub heeft ongelijk, je kunt waterdamp niet zien
D
Nee Huub heeft ongelijk, je ziet niet de waterdamp maar ijzel
Slide 15 - Quiz
In de afbeelding zie je een eitje in kokend water. Hoe kun je zien dat het water aan het koken is?
Slide 16 - Open question
Welke uitspraak over ijzel is waar?
A
IJzel is waterdamp
B
IJzel is een vaste stof
C
IJzel is een vloeistof
Slide 17 - Quiz
Welke uitspraak over rijp is waar?
A
Rijp is een vloeibare stof
B
Rijp is een vaste stof
C
Rijp ontstaat alleen op de weg
Slide 18 - Quiz
Welke onderstaande uitspraak is waar?
A
Bij zowel punt A als punt B zie je waterdamp
B
De temperatuur bij punt A is kouder dan bij punt B
C
De temperatuur bij punt A is even warm als bij punt B
D
De temperatuur bij punt A is warmer dan bij punt B
Slide 19 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Bij welke temperatuur zijn zowel alcohol als glycerol vloeibaar?