GL ED5 4H CH1 gram A

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3,4

Regelmatige werkwoorden op -er

Regelmatige werkwoorden op -ir

Regelmatige werkwoorden op -re

Vendre

Finir

Aimer

Choisir

Attendre

Regarder

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (présent)

😒🙁😐🙂😃

Regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re

Vervoegen in de présent

1. Haal -er, -ir of -re van het werkwoord af
Je houdt de stam van het werkwoord over

2. Plak de juiste uitgang erachter. 

Regelmatige werkwoorden op -er

Je -e

Tu -es

Il / elle / on -e

Nous -ons

Vous -ez

Ils / elles -ent

Vervoeg:
Vous (aimer)

1. Vous aimez
2. Vous aimons
3. Vous aimes
4. Vous aime

Vervoeg:

Je/J' (aimer)

1. Je aimes
2. Je aime
3. J'aimes
4. J'aime

Regelmatige werkwoorden op -ir

Je -is

Tu -is

Il / elle / on -it

Nous -issons

Vous -issez

Ils / elles -issent

Vervoeg:

Nous (finir)

1. Nous finirons
2. Nous finisons
3. Nous finissons
4. Nous finons

Vervoeg:

Tu (choisir)

1. Tu choisit
2. Tu choisi
3. Tu chois
4. Tu choisis

Regelmatige werkwoorden op -re

Je -s

Tu -s

Il / elle / on -

Nous -ons

Vous -ez

Ils / elles -ent

Vervoeg:

Ils (rendre)

1. Ils rendrent
2. Ils rend
3. Ils rendent
4. Ils rendont

Vervoeg:

Elle (vendre)

1. Elle vend
2. Elle vendre
3. Elle vends
4. Elle vendent

Vervoeg in de présent.

Je (parler)

Vervoeg in de présent.

Je (vendre)

Vervoeg in de présent.

Je (finir)

Vervoeg in de présent.

Nous (marcher)

Vervoeg in de présent.

Vous (attendre)

Vervoeg in de présent.

Elles (choisir)

Exercices

Faire l'exercice:

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (p.c.)

😒🙁😐🙂😃

Regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re

Vervoegen in de passé-composé

1. Kies de juiste vorm van être of avoir

(être: werkwoorden die je in Nederlands met zijn vervoegd

avoir: werkwoorden die je in het Nederlands met hebben vervoegd)

 2. Haal -er, -ir of -re van het werkwoord af
-er --> é

-ir --> i

-re --> u

Vervoeg in de passé-composé.

Je (parler)

Vervoeg in de passé-composé.

Je (vendre)

Vervoeg in de passé-composé. Geef alleen het juiste werkwoord.

Je (finir)

Vervoeg in de passé-composé.
Nous (marcher)

Vervoeg in de passé-composé.

Vous (attendre)

Vervoeg in de passé-composé.

Elles (choisir)

Vervoeg in de passé-composé.

Il (rentrer)

Tu comprends?