Landstede Groep

2.3 Massa en volume

Hoofdstuk 2: Stoffen
2.3 Massa en Volume 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Stoffen
2.3 Massa en Volume 

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Herhaling 

Paragraaf 2.3

Zelfstandig aan de slag
- Practicum 4 + 5
- Paragraaf 2.3

Slide 2 - Slide

Welk rijtje bevat alleen maar stofeigenschappen?
A
kleur, smaak, volume
B
gewicht, brandbaarheid, hardheid
C
kleur, geur, hardheid
D
volume, gewicht, brandbaarheid

Slide 3 - Quiz

Je onderzoekt een bepaalde stof. Welke stof is dit?

De stofeigenschappen zijn;
Brandbaar, vaste fase, niet buigzaam.
A
Metaal
B
Glas
C
Benzine
D
Hout

Slide 4 - Quiz

Iedere stof heeft zijn unieke stofeigenschappen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Stoffen kunnen niet dezelfde stofeigenschappen hebben.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de stofeigenschappen van spiritus?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
brandbaarheid
B
doorzichtigheid
C
gewicht
D
vorm

Slide 7 - Quiz

Wat zijn juiste voorbeelden van stofeigenschappen. ( 2 kiezen)
A
Gewicht
B
Smeltpunt
C
Zwaartepunt
D
Kookpunt

Slide 8 - Quiz

Waar waarschuwt dit pictogram voor?
A
Irriterend
B
Corrosief
C
Giftig
D
Explosief

Slide 9 - Quiz

Waar waarschuwt dit pictogram voor?
A
Irriterend
B
Corrosief
C
Giftig
D
Explosief

Slide 10 - Quiz

Brandbevorderend
Corrosief
Slecht voor je hart
Irriterend
Pas op
Langetermijn gezondheidschade
Explosief
Ontvlambaar

Slide 11 - Drag question

Doel van de les
De leerling kan het verschil tussen gewicht en massa uitleggen.
De leerling kan 2 manieren benoemen hoe je het volume van een stof kunt bepalen

Slide 12 - Slide

Paragraaf 2.3
Als we met stofjes werken moeten hebben vaak een bepaalde hoeveelheid nodig (bv 300 gram).  Om de juiste hoeveelheid
af te meten maken we gebruik van een weegschaal.

Zo'n weegschaal meet het gewicht van de stof,
maar hij geeft de massa van de stof weer.
Gewicht: kracht waarmee de aarde trekt
massa: hoeveelheid deeltjes van een stof

Slide 13 - Slide

Paragraaf 2.3
Het volume is hoeveel ruimte een bepaalde stof inneemt (lijkt een beetje op inhoud). Kun je uitrekenen met l x b x h of met de onderdompel methode


Slide 14 - Slide

Paragraaf 2.3 
Ook van cilinders kun je het volume uitrekenen.
Dit doen we met de formule:


V=πr2h

Slide 15 - Slide

Voor volume worden verschillende eenheden gebruikt. 1 mL is gelijk aan:
A
1 mm3
B
1 cm3
C
1 dm3
D
1 m3

Slide 16 - Quiz

Wat is de grootheid die bij uur hoort?
A
Lengte
B
Tijd
C
Massa
D
Hoelang

Slide 17 - Quiz

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel gram is 3,5 kg
A
35
B
350
C
3500
D
35000

Slide 18 - Quiz

Welke grootheid wordt bij Kubieke meter?
A
Massa
B
Gewicht
C
Volume
D
Tijd

Slide 19 - Quiz

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel kiloWatt (kW) is 600 W
A
6000
B
0,006
C
0,6
D
6

Slide 20 - Quiz

Volume

is een stofeigenschap
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

De formule voor volume van
een balk is ...
A
lbh
B
vm
C
pv
D
l+b+h

Slide 22 - Quiz

volume bepaal je met het meetinstrument de...
A
weegschaal
B
liniaal
C
maatbeker
D
maatcilinder

Slide 23 - Quiz

Wat is het volume van deze steen?
A
24 mL
B
9 kubieke centimeter
C
9 liter
D
9 cm

Slide 24 - Quiz

Wat het symbool voor de grootheid volume?
A
v
B
V
C
L
D
P

Slide 25 - Quiz

Een symbool voor massa kan zijn...
A
g
B
cm
C
p
D
m

Slide 26 - Quiz

Eenheid van massa is?
A
Kilogram
B
gram
C
Liters
D
Millilitters

Slide 27 - Quiz

Massa bepaal je met een
A
liniaal
B
geodriehoek
C
weegschaal
D
maatcilinder

Slide 28 - Quiz

Wat is massa?
A
De hoeveelheid stof
B
Gewicht
C
Wat de weegschaal aangeeft
D
Volume

Slide 29 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
Wat: Maken proef 4 + 5
Hoe: in 2-tallen. Werk netjes en schoon

Klaar?: Maak paragraaf 2.3. Noteer wat  je moeilijk/lastig vindt. 

Slide 30 - Slide

Zelfstandig aan de slag
Wat: Maken paragraaf 2.3
Hoe: In je schrift, noteer duidelijk het antwoord.

Klaar?: kijk het na. Noteer wat  je moeilijk/lastig vindt. 

Slide 31 - Slide