What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
HH werkwoorden en naamvallen
Herhaling
- zwakke werkwoorden,
- haben & sein
- voltooid deelwoord
- naamvallen
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 1,2
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling
- zwakke werkwoorden,
- haben & sein
- voltooid deelwoord
- naamvallen
Slide 1 - Slide
Zwakke werkwoorden
Slide 2 - Slide
Wat is het ezelsbruggetje voor het vervoegen
van de zwakke werkwoorden?
Slide 3 - Mind map
Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en
Slide 4 - Quiz
De stam
Om een werkwoord te vervoegen begin je met het opschrijven van de stam. De stam is het
hele
werkwoord
- en.
wohnen - en = wohn
kaufen - en = kauf
reisen - en = reis
antworten - en = antwort
Slide 5 - Slide
De uitgangen
werkwoord: wohnen
stam = wohnen - en
ich wohn
e
du wohn
st
er/sie/es wohn
t
wir wohn
en
ihr wohn
t
sie wohn
en
Sie wohn
en
FEESTTENTEN
Slide 6 - Slide
Vervoegen zwakke werkwoord
Normaal gesproken via: (FE)ESTTENTEN
Aanvullende regel (deze ken je al):
- als de stam eindigt op -s, -β of -z, dan bij du niet -st, maar alleen een -t
reisen - du reisst ->
du reist
heiβen - du heiβst ->
du heiβt
Slide 7 - Slide
Vervoegen zwakke werkwoord
Aanvullende regel (NIEUW):
- Als de stam eindig op -d of -t, dan bij du, er/sie/es en ihr
geen -(s)t, maa
e
(s)t
antworten - du antwortst ->
du antwortest
reden - er redt ->
er redet
warten - ihr wartt ->
ihr wartet
Slide 8 - Slide
Zet het werkwoord in de goede vorm:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft
Slide 9 - Quiz
Vervoeg het werkwoorden.
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 10 - Quiz
Vervoeg het werkwoorden.
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst
Slide 11 - Quiz
Zet het werkwoord in de goede vorm.
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme
Slide 12 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes: Ich (trinken) ein Wasser, das mir (schmecken).
A
trinkst und schmecket
B
trinkt und schmecket
C
trinke und schmeckt
D
trinken und schmecken
Slide 13 - Quiz
Haben oder sein?
Slide 14 - Slide
Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 15 - Drag question
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 16 - Drag question
............... du Zeit für mich?
Slide 17 - Open question
Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .
Slide 18 - Open question
.............. Sie schon wieder krank?
Slide 19 - Open question
.............. ihr froh, dass der Urlaub beginnt?
Slide 20 - Open question
Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.
Slide 21 - Open question
Het voltooid deelwoord
Slide 22 - Slide
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'spielen'?
A
spielt
B
gespielt
C
gespielen
D
spielen
Slide 23 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'wohnen'?
A
wohnen
B
wohnt
C
gewohnen
D
gewohnt
Slide 24 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'reisen'?
A
gereist
B
reist
C
reisen
D
gereisen
Slide 25 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'trainieren'?
A
traineren
B
trainiert
C
getrainiert
D
getrainieren
Slide 26 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'arbeiten'?
A
gearbeit
B
gearbeitet
C
arbeiten
D
arbeitet
Slide 27 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord 'besuchen'?
A
besucht
B
gebesucht
C
besuchen
D
besuchtet
Slide 28 - Quiz
Naamvallen
Nog een enkele zin om te oefenen...
Denk aan het stappenplan!!
Slide 29 - Slide
Vertaal de woorden tussen haakjes: Ich finde (de) Lampe (v) zu groβ
für (mijn) Zimmer (o).
A
die, mein
B
der, meinem
C
der, mein
D
die, meinem
Slide 30 - Quiz
Vertaal het woord tussen haakjes:
Seit (een) halben Jahr (o) wohne ich in Zwolle.
Slide 31 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes: (Onze) Schule (v) befindet sicht direkt gegenüber dem Bahnhof.
Slide 32 - Open question
Vertaal het woord tussen haakjes:
Abends schreibt er (zijn) Eltern (mv) einen Brief.
Slide 33 - Open question
En dan nog een getal...
Slide 34 - Slide
Schrijf het getal voluit in het Duits:
9
Slide 35 - Open question
Schrijf het getal voluit in het Duits:
63
Slide 36 - Open question
Schrijf het getal voluit in het Duits:
574
Slide 37 - Open question
Viel Erfolg
Slide 38 - Slide