verdelingsgraad --> geen invloed op reactiesnelheid
Slide 7 - Quiz
De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur
Slide 8 - Quiz
De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge concentratie
B
Lage concentratie
Slide 9 - Quiz
Welke van onderstaande factoren beïnvloedt NIET de reactiesnelheid?
A
Concentratie
B
Katalysator
C
Temperatuur
D
Volume
Slide 10 - Quiz
Wat doet een katalysator?
A
Reactiesnelheid verhogen
B
Reactie opwarmen
C
Reactie afkoelen
D
Activeringsenergie verlagen
Slide 11 - Quiz
De reactiesnelheid is lager bij
A
Fijne verdelingsgraad
B
Minder fijne verdelingsgraad
C
Verdelingsgraad is niet van invloed
Slide 12 - Quiz
Als je de concentratie verhoogt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk
Slide 13 - Quiz
"De reactiesnelheid van de reactie naar rechts en links is gelijk als er chemisch evenwicht is."
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Wat is de eenheid van reactiesnelheid bij chemische reacties?
A
Het aantal meter per seconde.
B
Het aantal kilometer per uur.
C
Hoeveelheid stof per seconde.
D
Hoeveelheid moleculen per seconde.
Slide 15 - Quiz
Welk van de vijf factoren om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle 5 de factoren
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur
Slide 16 - Quiz
Volgens het botsende-deeltjes model: I Verloopt een reactie sneller als er meer effectieve botsingen per seconde plaatsvinden. II Is een botsing tussen deeltjes een effectieve botsing.
Wat is juist?
A
alleen I
B
alleen II
C
I en II
D
geen van beide
Slide 17 - Quiz
Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
Slide 18 - Quiz
Bereken de reactiewarmte van de reactie tussen magnesiumoxide en koolstofdioxide waarbij magnesiumcarbonaat ontstaat.
A
0
B
-1 EXP5
C
-10,96EXP5
D
+10,96EXP5
Slide 19 - Quiz
De energie die nodig is om een reactie op gang te brengen, wordt ... genoemd.
timer
0:20
A
reactiewarmte
B
ontbrandingstemperatuur
C
Activeringsenergie
Slide 20 - Quiz
Bij een exotherme reactie is het teken van de reactiewarmte...
A
positief
B
negatief
C
positief of negatief
D
dat kun je zo niet zeggen
Slide 21 - Quiz
Bij het gebruik van een katalysator komt bij een exotherme reactie meer reactiewarmte vrij, omdat de reactiesnelheid hoger wordt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Fossiele brandstoffen bestaan uit...
A
metalen
B
moleculaire stoffen
C
zouten
Slide 23 - Quiz
Aardgas, aardolie en steenkool zijn voorbeelden van...
A
...fossiele brandstoffen
B
...natuurlijke producten
C
...herbruikbare grondstoffen
D
...metalen
Slide 24 - Quiz
Welke brandstof hieronder is GEEN fossiele brandstof
A
hout
B
steenkool
C
aardgas
D
dit zijn allen fossiele brandstoffen
Slide 25 - Quiz
de energie die opgeslagen ligt in brandstoffen noemen we
A
verbrandingsenergie
B
ontbrandingsenergie
C
activeringsenergie
D
chemische-energie
Slide 26 - Quiz
Wat zijn (volgens het woordenboek) biobrandstoffen? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk!
A
Hout
B
Brandstof van een andere oorsprong dan aardolie
C
Uit plantaardig materiaal gewonnen brandstoffen
D
Brandstoffen gemaakt uit biologische producten
Slide 27 - Quiz
Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect wordt veroorzaakt door CFK's
B
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
C
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofmonoxide
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect